Dresscode in genderstudies

Nathalie van Wingerden • 14 mrt 2010

Moet je je rokje aan de wilgen hangen als je genderstudies wil belijden? Eén blik in de collegezalen lijkt dit te bevestigen: de jurkjes en hakjes zijn op één hand te tellen. Ook mannen zijn eigenlijk niet welkom. En de heteroseksuele vrouw? Op zijn minst een beetje verdacht. Het wordt tijd dat genderstudies haar eigen normen eens kritisch onderzoekt, vindt alumnus Nathalie van Wingerden.

Mijn vader wilde nooit dat mijn moeder ging werken. Zij was nou eenmaal huisvrouw en doorleren behoorde niet tot haar mogelijkheden. Ook kreeg zij iedere maand een bepaalde hoeveelheid huishoudgeld, waar ze het vervolgens maar mee moest doen. Mede door het opgroeien in deze situatie heb ik altijd een onbevredigend gevoel gehad als het op man-vrouwverhoudingen aankwam. Toen ik als twintiger ontdekte dat er zoiets als genderstudies bestond, nam ik me voor om dit te studeren. Ik hoopte dat ik hiermee het vermogen zou krijgen om mijn gevoel van onrechtvaardigheid onder woorden te kunnen brengen. Ik zou leren om als vrouw onafhankelijk én succesvol te zijn in een gendergestructureerde wereld, waarin mannen en vrouwen nog steeds ongelijke rechten en kansen hebben. Ik zou deze normatieve machtsstructuren waardoor de maatschappij gevormd wordt, zichtbaar gaan maken.

Anti-hetero
Door deze studie ben ik inderdaad bewust geworden van de macht van de heersende norm. Maar niet alleen door de colleges en bestudeerde theorieën, maar vooral door mijn persoonlijke ervaring met de heersende normen in het ‘genderstudieswereldje’. Mijn medestudenten waren allemaal vrouw en hoewel ik tot dezelfde sekse behoor, constateerde ik al snel dat mijn uiterlijk mij van de meerderheid onderscheidde. Ik week af door dat ik er ‘vrouwelijker’ uitzag dan de meesten. Dit zat hem zowel in het verschil in kleding en kapsel, als in mijn gebruik van make-up. Daarnaast was ik, in tegenstelling tot de meerderheid van mijn studiegenoten, ook al niet lesbisch. Zij profileerden zich duidelijk en de identiteit die ze zichzelf hadden aangemeten, schrok mij af. Hun meningen vond ik vaak té anti-man of te veel anti-hetero, iets waarin ik mij niet kon vinden. Voor het eerst in mijn leven week ik af van de norm en was ik zodoende in de minderheid.

Zo kwam er ooit een jongen een aantal vakken genderstudies volgen. Een vrouwelijke studiegenoot, die duidelijk tot de meerderheidscategorie behoorde, zei tegen mij: ‘Er zit een jongen in deze les. Heb je dat gezien? Dat vind ik echt jammer, ik dacht dat er echt alleen maar vrouwen zouden zijn bij deze studie’. Ik was verbijsterd! Het was toch ontzettend positief dat een man zich interesseerde voor gendervraagstukken? Gender gaat tenslotte over het vrouwelijke én het mannelijke. Ik keek nog eens goed naar haar. Fysiek gezien voldeed ze helemaal aan mijn stereotype beeld van een genderstudiesstudent. Ze had een masculien uiterlijk, liet duidelijk merken dat ze zichzelf een echte feminist vond én moest niets hebben van het mannelijke geslacht. Deels begreep ik haar reactie, maar ik vond tegelijkertijd dat ze hier om de verkeerde reden zat. Dit was toch geen vrouwenclub waar mannen niet welkom zijn?

Sletfeminisme
Voor mij ontaardt het feminisme zich niet in uiterlijke vertoning of in seksuele geaardheid, maar wel in onafhankelijkheid, emancipatie en een bredere kijk op de wereld. Toch blijven bepaalde uiterlijkheden wel degelijk een rol spelen als het gaat om de vraag wat feminisme is. Zo raakte ik een keer betrokken bij een discussie met mijn medestudenten over okselhaar. Daarbij werd de vraag gesteld: ‘Kan je jezelf nog feminist noemen als je je scheert?’ Behalve de allerhande interessante theorieën die naar voren kwamen over waarom je überhaupt je lichaamshaar zou verwijderen (het is onnatuurlijk, sociaal opgelegd en een vorm van onderdrukking), dacht ik aan mijn eigen glad geschoren oksels. Kon mijn feministische gedachtegoed dan echt niet samengaan met de westerse ‘ontharingsnorm’? Ik ontkwam er niet aan om mijzelf de vraag te stellen of ik als ‘vrouwelijke vrouw’ wel een feminist te noemen was. Was ik dan stiekem toch in die opgelegde westerse norm van vrouwelijkheid getuind? En moest ik mij nu ‘mannelijker’ kleden om mij openlijk af te kunnen zetten tegen de heersende gendernormen?

Ik zocht mijn heil in de verschillende stromingen binnen het feminisme en dacht mijzelf te kunnen categoriseren in het zogeheten lipstick feminism, totdat ik op de volgende definitie hiervan op wikipedia stuitte: ‘Lipstic Feminism, also referred to as ‘slut feminism’, is a branch of feminism in which it is not seen as contradictory to both be a feminist and to put on a show to attract men/women.’ Sletfeminisme? Dat deed me denken aan de ‘female chauvenist pigs’ van Ariel Levy. En dat waren niet bepaald vrouwen waarmee ik mijzelf zou willen vergelijken. Volgens dezelfde bron bestond er ook een minder sletterige variant van dit feminisme: ‘A more mild degree of lipstick feminism allows followers to call themselves feminists while still wearing make-up and suggestive clothing such as short skirts. (…) Many traditional feminists see lipstick feminism as a contradictory philosophy in which women willingly objectify themselves while calling it empowerment’. Ben ik mijzelf inderdaad aan het objectificeren als ik een rok aantrek, mijn haar stijl en op hoge hakken rondloop? En indien ik deze norm op sommige dagen volg, zou ik dan niets meer mogen zeggen over de norm zelf?

Natuurlijk is het goed om heersende normen in de maatschappij te ontdekken en niet klakkeloos over te nemen. Maar door in het ‘genderstudieswereldje’ vrouwen die deze mainstream normen volgen uit te sluiten, worden er eigen heersende normen en subculturen gevormd. Deze subculturen en verwachte uiterlijkheden spelen binnen genderstudies een grote rol, maar blijven doorgaans onbesproken. Paradoxaal genoeg, worden precies dezelfde hardnekkige categorieën en dus ongelijkheden geconstrueerd die genderstudies in haar dagelijkse bestaan probeert te bestrijden. Bestaat er eigenlijk wel een feminisme waarin ook ik mijzelf mag zijn binnen het dominante genderdenken? En belangrijker: in hoeverre moet dit gebaseerd zijn op uiterlijkheden? Vanuit het practice-what-you-preach principe is het mijns inziens van belang om als genderspecialisten ook kritisch naar onszelf te kijken. Tenslotte houden wij bepaalde machtsstructuren binnen de studie zelf in stand door niet te spreken over de aanwezigheid van in- en uitsluitingsmechanismen op basis van onze identiteit en de wijze waarop het feminisme op persoonlijk vlak wordt uitgedragen.

 

Nathalie van Wingerden rondde in 2009 haar masterstudie Hedendaagse Vrouwenstudies in Cultuur en Politiek af aan de Universiteit Utrecht. Nu is zij werkzaam als gemeentelijk beleidsadviseur armoedebestrijding en huiselijk geweld.