De geschiedenis van het feminisme en de rol van LOVER daarin

Voordracht van Rosemarie Buikema tijdens het symposium ’50 jaar LOVER’

Uit editie september 1994 artikel Helga Geyer
Uit editie september 1994 artikel Helga Geyer
Rosemarie Buikema • 7 nov 2024

Om 50 jaar Tijdschrift LOVER te vieren vond op vrijdag 1 november in Utrecht een symposium plaats in samenwerking met het onderzoeksplatform Gender, Diversity and Global Justice van de Universiteit Utrecht. Tijdens het symposium is teruggeblikt op een halve eeuw feministisch gedachtengoed en emancipatiejournalistiek, en is vooruitgekeken naar de toekomst van LOVER. Een van de spreeksters was Rosemarie Buikema, hoogleraar Kunst, Cultuur en Diversiteit aan de Universiteit Utrecht.

Zeer geacht publiek, beste toehoorders,

Toen mij werd gevraagd om ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van LOVER mijn gedachten te laten gaan over de geschiedenis van het feminisme en de rol van LOVER daarin, ben ik uiteraard gaan bladeren in de stapel oude nummers die ik als trouwe LOVER-lezer nog altijd in mijn bezit heb. Hoe zagen de oude LOVERs er ook weer uit en wat waren de thema’s die door de jaren heen de aandacht trokken? Wat waren mijn lievelingsartikelen en waarom? En waar staan we nu als feministische beweging? Welke lessen hebben we de afgelopen vijftig jaar geleerd?

Wat betreft dat overzicht over de afgelopen vijftig jaar: dat hoef ik gelukkig niet helemaal op mij te nemen, want daarin voorziet ook de prachtige website van LOVER middels een rubriek Uit De Oude Doos. In deze rubriek kijkt bestuursvoorzitter Miranda Valkenburg terug op de inhoud van eerdere edities. Ze is gekomen tot 2008, dus we hebben nog een paar afleveringen te gaan! Maar niettemin heeft Miranda al dikwijls moeten constateren dat de onderwerpen die de revue passeerden in de afgelopen decennia, nog steeds zorgwekkend of – zoals zij het formuleert: hartverscheurend – actueel zijn.

Tegen die brede achtergrond kan ik dus op persoonlijke titel een paar artikelen uit de stapel lichten die in mijn beleving nog steeds resoneren met zowel mijn eigen geschiedenis in de feministische beweging als met de bredere ontwikkelingen in het internationale en interdisciplinaire veld.

Terugkijken op de feministische beweging op deze dag en op dit moment in de wereldgeschiedenis kan echter niet anders dan ook een handenwringend om je heen kijken impliceren. Op te veel plekken in de wereld staan voor te veel vrouwen en lhbti+-ers de relatief nieuwverworven rechten op zelfbeschikking en economische onafhankelijkheid opnieuw onder druk. De opkomst van populistische regeringen is een nog nauwelijks te overzien en te begrijpen symptoom van een wereldwijd gekrenkt en bedreigd patriarchaat. Des te belangrijker is het om ons te realiseren welke vooruitgang er niettemin de afgelopen decennia toch is geboekt en op welke verworvenheden we kunnen voortbouwen om het verzet tegen onrecht en ongelijkheid te blijven vitaliseren.

Wat het feminisme en de feministische theorievorming in mijn optiek de afgelopen vijftig jaar namelijk hoe dan ook heeft bereikt, is het ontwikkelen van een bewustzijn en van een vocabulaire op grond waarvan heden ten dage flagrante misstanden en machtsongelijkheden kunnen worden benoemd én herkend. We kunnen misstanden die schadelijk en onwenselijk zijn, maar die eeuwenlang normaal werden geacht, inmiddels adequaat benoemen als symptomen van in patriarchale, koloniale en kapitalistische ordes gewortelde opvattingen en praktijken. Dat is een basisvoorwaarde voor politieke actie en transitie. Je hebt - om het iets simpeler te zeggen - adequate woorden en beelden nodig om onwelgevallige dingen binnen een dominante en onrecht normaliserende orde bespreekbaar en onderhandelbaar te kunnen maken.

In de jaren zeventig en tachtig werden we ons collectief bewust van dit verbeeldingstekort, van dit gebrek aan woorden en beelden, van de noodzaak tot het vinden van concepten en theorieën op grond waarvan we ons als feministische gemeenschap konden verenigen. We zochten allereerst naar een taal die ons het spreken, het verzet en het actievoeren mogelijk zou maken en die ons kon helpen onze persoonlijke en politieke doelen te bereiken. Richting gevend bij dat zoeken naar een nieuw discours waren de inzichten uit de zwarte vrouwenbeweging en de op de Franse psychoanalyse gestoelde theorievorming. Elk vanuit een andere aanvliegroute maakten die denkstromingen ons onomwonden duidelijk hoe onze symbolische orde - hoe de taal- en beeldcultuur zélf - gebaseerd is op de onderdrukking van het vrouwelijke, het andere.

Feministes als Audre Lorde, Helene Cixous, Julia Kristeva en Luce Irigaray leerden óns als jonge feministen hoe complex het is om je in te werken in een systeem dat juist is gebaseerd op jouw uitsluiting. Of dat buitengeslotene nu het vrouwelijke, het niet heteroseksuele, het niet witte, het niet middenklasse, het niet christelijke of welke politiek en cultureel gemarginaliseerde categorie dan ook betrof, jouw historische afwezigheid was de norm. En jouw aanwezigheid een verstoring - om niet te zeggen: een bedreiging - van die norm. Hoe dan te verschijnen zonder geweerd te worden? Hoe dan te spreken en ook een luisterend oor te bereiken?

Een heel belangrijke leidraad bij het vinden van antwoorden op die vragen in die beginjaren was het credo: the master’s tool will never dismantle the master’s house. Dat was de trefzekere en veelgeciteerde beeldtaal van Audre Lorde. Lorde wist dus al: er kan geen sprake zijn van daadwerkelijke revolutie zonder revolutionering van de denkfiguren zelf.

In het befaamde essay Als onze lippen elkaar spreken uit 1977 zegt Irigaray het zo: “Als we doorgaan dezelfde taal te spreken, zullen we hetzelfde verhaal vertellen, dezelfde verhalen steeds opnieuw. Voel je dat niet? Luister: mannen en vrouwen klinken allemaal hetzelfde, dezelfde argumenten, dezelfde ruzies, […] hetzelfde, altijd hetzelfde. En als we doorgaan met hetzelfde te zeggen, als we blijven spreken op de manier waarop mannen al eeuwenlang spreken, zoals ze óns ook hebben leren spreken, zullen we elkaar mislopen.”

Dit laatste citaat las ik voor het eerst in een artikel dat in 1981 in LOVER werd gepubliceerd onder de titel Van Last tot Lust of van Droom tot Illusie waarin het probleem van het feministisch verbeeldingstekort helder uiteen werd gezet. We leren onszelf uit te drukken in een taal die niet voor ons is gemaakt, beargumenteerde auteur Cris van der Hoek. De vrouw, het vrouwelijke, is een constructie binnen een gegeven fallocentrische symbolische orde. Wat wij als concrete levende vrouwen willen en verlangen, riskeert te zijn ingegeven door patriarchale codes. Om die in de jaren tachtig druk besproken claim verder te doordenken maakt zij een gang door een serie toonaangevende tijdschriftpublicaties binnen de jonge feministische theorievorming, waaronder het tijdschrift Signs dat evenals LOVER dit jaar haar 50-jarig jubileum viert. Op grond van dat theoretisch kader definieert zij de taak van de feministische beweging op dat moment, 43 jaar geleden, als een permanente uitdaging van dat wat gevestigd en gesetteld is. Vaststaande betekenissen kunnen op losse schroeven komen te staan. Ik zal erop terugkomen hoezeer een dergelijke aansporing om dwars te denken tot op de dag van vandaag het feministisch vocabulaire en de feministische praktijk motiveert.

Dat essay over de noodzakelijk kritische politiek van taal en spreken is een van de vroege LOVER-bijdragen die mij als cultuurwetenschapper is bijgebleven, omdat ik in die jaren in Frankrijk en later in Groningen studeerde alwaar wij iets later, in 1987, de derde Zomeruniversiteit Vrouwenstudies organiseerden en waarvoor we deze LOVER-tekst samen met het werk van Audre Lorde selecteerden als inspiratiebron. LOVER fungeerde in die tijd dus als een platform waar de nieuwste en soms ingewikkelde internationale theorievorming op toegankelijke wijze naar een Nederlands publiek werd vertaald. Zo kregen belangwekkende internationale ontwikkelingen een groter bereik en een lokale politieke impact.

Die lokale impact had onder meer te maken met de eerder essayistische dan academische vorm van de artikelen. De artikelen waren ook altijd rijk geïllustreerd en aan de vormgeving van het blad werd met zorg gewerkt. LOVER had aanvankelijk dan ook als doel om het overzicht te bieden in de steeds uitdijende stroom van feministische publicaties nationaal en internationaal.Literatuuroverzicht, daarom is het ook L-OVER, literatuuroverzicht én liefhebber tegelijkertijd. Dat geven van een literatuuroverzicht was in de beginjaren nog enigszins te doen, maar werd ook al gauw een steeds complexere opgave gezien het feit dat in die jaren allerlei gespecialiseerde feministische tijdschriften als paddenstoelen uit de grond sproten. Alleen al in Nederland kenden we in de jaren zeventig en tachtig een bloeiende praktijk van gespecialiseerde feministische tijdschriften die allemaal het bijhouden waard waren. In de geweldige documentaire De Stad was van Ons door Netty van Hoorn komen een aantal van de maaksters van deze tijdschriften uitgebreid aan het woord.

Terug naar de stapel LOVERS en naar hoe we ons daar vandaag de dag door gestut kunnen blijven voelen. Hoe we die stapel kunnen gebruiken als het fundament voor de complexe opgaven die het feminisme hier en nu te wachten staan. Daartoe licht ik nog één andere verworvenheid uit de schatkamer van vijftig jaar feministisch denken, actievoeren en publiceren in Nederland. Namelijk: de doorwerking van wat het betekent in het hier en nu om een beweging te zijn die de belichaming is van de permanente uitdaging van dat wat vanzelfsprekend lijkt, zoals de feministische opdracht dus al in de jaren tachtig in LOVER kon worden gearticuleerd.

Vele feministische denkers hebben die definitie van de feminist als dwarsdenker in hun teksten de afgelopen decennia handen en voeten gegeven. De invloedrijke postkoloniale feministe Gayatri Spivak introduceerde de praktijk van het stellen van de andere vraag. Zij verwijst daarmee naar het voor gemarginaliseerde groepen noodzakelijkerwijs problematiseren van het vanzelfsprekende, de common sense, die vaak helemaal niet zo common is. Als je je altijd afvraagt wat men ongezien en ongezegd heeft moeten aannemen om iets als gedeeld en als zinnig te kunnen ervaren, kun je door het stellen van de andere vraag het mechanisme van in- en uitsluiting blootleggen. Kun je zichtbaar maken welke belangen zijn bediend en welke belangen uitgewist zijn geworden.

Die methodiek van het doorvragen kleurt het hedendaagse intersectioneel feminisme. Het altijd weer moeten stellen van de andere vraag betekent nog steeds dat feminisme binnen een patriarchale orde nooit mainstream kan worden en dat we altijd moeten blijven analyseren of de bevrijding van de een niet tegelijkertijd de onderdrukking van de ander impliceert. In dit tijdsbestek waarin we niet anders kunnen dan erkennen dat de machinaties van in- en uitsluiting altijd intersectioneel zijn, is het van het grootst mogelijke belang om er bij het streven naar inclusie en gelijke rechten op gespitst te zijn om niet door de status quo voor etnocentrische of nationalistische agenda’s gebruikt te worden. In een intersectioneel feminisme is vrijheid voor de één onlosmakelijk verbonden met vrijheid voor de ander. We hebben niet de gratuite solidariteit van racisten, transfoben, neo-liberalen and what have you nodig om onze diverse en wellicht niet altijd volledig gedeelde doelen gerealiseerd te krijgen, wil ik maar zeggen. Dat is ons als beweging inmiddels door vallen en opstaan wel glashelder geworden.

Het permanent blijven stellen van de andere vraag is dus een noodzakelijke strategie om ver weg te blijven van de nationale zelfgenoegzaamheid dat hier te lande het emancipatietraject succesvol zou zijn voltooid. Om dat soort common sense te kunnen pareren is het de plicht van het academisch feminisme om feitenkennis paraat te hebben. Ook in Nederland is femicide een groot probleem: iedere acht dagen wordt er in Nederland een vrouw vermoord omdat ze vrouw is. Ook in Nederland zijn #metoo-kwesties aan de orde van de dag: één op de tien vrouwen in Nederland is ooit in haar leven verkracht. Evenzo is in Nederland de gezondheidzorg voor vrouwen niet op orde: bij een aantal veelvoorkomende ziekten krijgen vrouwen drie tot vijf jaar later de juiste diagnose dan mannen. Om het dan nog maar niet eens te hebben over het feit dat ook in Nederland nog nooit een vrouwelijke minister-president is aangetreden. Dat ook in Nederland de loonkloof nog niet is gerepareerd. Het brutoloon ligt voor vrouwen gemiddeld dertien procent lager dan voor mannen en het brutoloon van vrouwen van kleur en transvrouwen drukt dat gemiddelde nog eens bovengemiddeld, zoals een zeer recente publicatie in LOVER ons toont. En ook in Nederland werden vrouwen onevenredig hard geraakt door de corona-epidemie, onder meer omdat vrouwen vaker in kwetsbare beroepen werken en flexibele werkcontracten hebben. Enzovoort, enzoverder. Dat zijn de feiten.

Die in kennis en ervaring gewortelde politiek van het blijven stellen van de andere vraag heeft inmiddels vele verschijningsvormen in de feministische praktijk en is ook de motor achter de figuratie van de Feminist Kill Joy zoals Sara Ahmed deze altijd kritische en activistische denkhouding noemt. Het stellen van de niet welgevallige vraag, het zoeken naar adequate woorden en beelden, het niet tevreden zijn met wat niet goed is, is als het creëren van the cracks where the light can come in, zoals veel feministische denkers hun functie in het huidige benarde tijdgewricht definiëren. Scheuren maken in de dichtgemetselde vanzelfsprekendheden, scheuren maken waar het licht doorheen kan komen. Denken voorbij het voorstelbare.

Het oefenen van dit kritisch, intersectioneel en inclusief denken is een uitermate krachtig tegengif dat we de afgelopen decennia vanuit vele en diverse aanvliegroutes hebben ontwikkeld en dat we kunnen blijven produceren in dit tijdsgewricht van polarisatie en alles verscheurend geweld. Geweld waar, alweer, niet in de laatste plaats vrouwen op onacceptabel immense schaal het slachtoffer zijn. Zo worden in Gaza tienduizenden vrouwen en kinderen door het Israëlische leger gedood, naar men zegt uit zelfverdediging.

Over dat scheuren maken waar het licht doorheen kan komen in benarde tijden vond ik ter afronding een LOVER-tekst die me ook altijd is bijgebleven. Mijn toenmalige naaste collega literatuurwetenschapster Helga Geyer schreef die naar aanleiding van de massale en systematische verkrachtingen van Bosnische vrouwen tijdens de oorlog in voormalig Joegoslavië. Zij analyseert hoe vrouwen in patriarchale culturen steeds de symbolische dimensie van een specifieke culturele identiteit personifiëren. Vrouwen zijn dus geen levende subjecten met geschiedenis en context, maar functies in een betekenissysteem. Dat heeft er volgens Geyer sinds de prille oudheid toe geleid dat de politieke strijd tussen mannen wordt uitgevochten over het lichaam van vrouwen. Zij zegt: “Ik durf te stellen dat elke politieke verandering opnieuw tot geweld zal leiden tegen vrouwen die gesublimeerd worden tot het beeld waaraan de samenleving zich spiegelt”. Maar: - en daar zijn de scheuren die het licht moeten doorlaten – “dit geweld zal ook altijd tegenkrachten oproepen. Tegenkrachten waarvan vrouwen gebruik zullen maken om te ontkomen aan de dodelijke toverformule die hen is opgelegd.”

En precies dat - het creëren van tegenkrachten, van het delen van kennis en ervaring en het praktiseren van concrete transnationale solidariteit - is hoe dan ook een verworvenheid waar vijftig jaar feminisme toe heeft geleid. Vijftig jaar is echter niet genoeg om in eeuwenlange culturele tradities gewortelde vanzelfsprekendheden helemaal losgekoppeld te krijgen. Dus daar ligt de steeds van inhoud en vorm veranderende taak voor de komende generaties feministen: stel de andere vraag, wees de Kill Joy, differentieer het gesublimeerde beeld van ‘De Vrouw’. Dan zullen de zachte krachten zeker winnen…

Over de auteur
Rosemarie Buikema is hoogleraar em. Kunst, Cultuur en Diversiteit aan de Universiteit Utrecht. Zij was tot 2023 voorzitter van het UU Graduate Gender Programme (GGeP) en wetenschappelijk directeur van de Nederlandse Onderzoekschool Gender Studies (NOG). Buikema coördineerde het aandeel van de UU in de Erasmus Mundus Master in Gender Studies (GEMMA) en gaf leiding aan de jaarlijkse internationale Summer School in Gender Studies: NOISE. Daarnaast was zij medeprogrammaleider van het onderzoeksplatform Gender, Diversity and Global Justice (onderdeel van Institutions for Open Societies van de Universiteit Utrecht) en de initiatiefnemer en projectleider van MOED.online, Museum of Equality and Difference. Zij publiceert regelmatig over feminisme, kunst en globale rechtvaardigheid. Zie daarvoor onder meer: Revolts in Cultural Critique (Rowman&Littlefield 2020) en Cultures, Citizenship and Human Rights ( Routledge 2020). In 2025 verschijnt de derde editie van Doing Gender in Media Art and Politics (Routledge 2025).

Noot
Ten behoeve van de online publicatie is de oorspronkelijke voordracht lichtelijk ingekort en bewerkt.

De afbeelding hierboven is afkomstig uit het artikel Alles van waarde is weerloos. De samenzwering tegen het vrouwelijk lichaam van Helga Geyer uit editie 1994/4, p.11-15.


Steun LOVER
Sinds de start in 1974 draait LOVER volledig op vrijwilligers en donaties. Help je mee? Informatie over (eenmalig) doneren vind je hier
Meer LOVER? Volg ons op XInstagramLinkedIn en Facebook.