Is er ruimte in de stad voor de flâneuse?

In haar essaybundel uit 1930 “Geheim Londen” beschrijft Virginia Woolf hoe haar verteller een blik werpt in het hoofd van de mensen die zij passeert op de straten van de wereldstad, nadenkend over “het grootste genoegen van het stadsleven in de winter: het slenteren door de straten van Londen.” Doelloos ronddwalen was een van de favoriete activiteiten van Woolf, die ook in haar dagboeken haar liefde voor het versmelten met een menigte uitgebreid omschreef. Voor verscheidene letterkundigen zoals Janet Wolff is Woolf dan ook de woordenboekdefinitie van de flâneuse, oftewel de vrouwelijke flâneur. Is er echter wel ruimte in de stad van de eenentwintigste eeuw voor deze flâneuse?
Waar de flâneur al jarenlang door het literaire landschap wandelt, is de flâneuse vaak nog onzichtbaar. De flâneur werd herboren in het Parijs van Baudelaire en Balzac, waar het straatbeeld van de negentiende eeuw zich vulde met verandering na verandering. Volgens Lauren Elkin in Flâneuse: Women Walk the City zijn vrouwen altijd tegelijkertijd ontzettend zichtbaar en onzichtbaar geweest in de publieke ruimte. Vrouwen worden altijd bekeken, aldus Elkin, maar zijn tegelijkertijd zelden aanwezig in verhalen over het stedelijke leven. Priscilla Parkhurst Ferguson beaamt dit idee in haar boek Paris as Revolution, waarin ze betoogt dat vrouwen per definitie niet konden flaneren. Vrouwen winkelden immers in de grands magasins van het geïndustrialiseerde Parijs en zaten zo gevangen in een economie waar hun verlangens werden gestimuleerd. En laat het doel van flânerie nou precies zijn dat er geen doel is.
Dit betekent echter niet dat de flâneuse er nooit is geweest. Denk aan Woolf, maar ook aan de Franse Sophie Calle, die haar doorbraak in de kunstwereld maakte door lukraak iemand op straat te achtervolgen in Suite Vénitienne. Calle claimde hierdoor haar recht op de stad: ze nam de vorm aan van de flâneur, onzichtbaar in de stad. De flâneur is geprikkeld door het geroezemoes en de drukte van de menigte, zowel onderdeel van het stedelijke schouwspel als toeschouwer. De flâneur loopt om het lopen, zonder bestemming of duidelijk gedefinieerd doel.
Wat we bij Woolf en Calle niet moeten vergeten is dat deze voorbeelden van de flâneuse volgens Leslie Kern in Feminist City altijd een “‘normaal’ lichaam” omvatten. De flâneuse is nooit zwanger, en duwt nooit een kinderwagen door een drukke stad op weg naar een overvolle metro. Misschien is het probleem dat we van de flâneuse de vrouwelijke versie van een flâneur willen maken, een concept waar ook geen eenduidige definitie van bestaat. Daarnaast bestaat het woord flâneuse in de meeste Franse woordenboeken geeneens. Genoeg reden dus om te kijken naar wat vrouwen nou eigenlijk doen in de stad van nu om zo het idee van de flâneuse opnieuw vorm te geven.
Een antwoord is wellicht de feministische stad van Kern. Hiervoor is geen feministische superplanner nodig die alles afbreekt en opnieuw begint. Er is geen blauwdruk nodig, maar er moet wel gekeken worden naar hoe de stad nu is opgezet om een bepaald soort bewoner te accommoderen. De huidige steden zijn niet gebouwd voor de dubbele diensten van betaald en onbetaald werk van vrouwen. Er is, in de stad van nu, vaak simpelweg geen tijd om te flaneren.
Binnen de stedenbouwkunde is er een groeiend geluid voor het idee dat iemands gender, leeftijd en socio-culturele afkomst hun gebruik van een stad significant beïnvloed. Een stroming hierbinnen is het idee van ‘gendermainstreaming,’ een benadering van stedelijk ontwerp die de manier waarop mensen de stad gebruiken bekijkt vanuit het perspectief van gender. In Europa zijn deze ideeën sinds de jaren 90 langzaam geïmplementeerd. Zo werd Wenen de eerste stad ter wereld die gendermainstreaming as standaardpraktijk in de stadsplanning omarmde. Steden als Barcelona, Umeå en Lyon sloten zich later aan.
Uit Weens onderzoek bleek bijvoorbeeld dat de meerderheid van de bezoekers van begraafplaatsen oudere vrouwen waren. Om de begraafplaatsen aan te passen aan hun behoeften, verbetert en faciliteert de gemeentelijke dienst momenteel de toegankelijkheid (bijvoorbeeld door meer bankjes te instaleren) en wordt er gezorgd voor duidelijk zichtbare borden en veilige toiletten. In Umeå is de stationstunnel herbouwd met meer verlichting, afgeronde hoeken en een grote ingang in het midden. Dit project laat zien hoe fysieke planning kan profiteren van een gendermainstreaming-aanpak, en de ruimte voor de flâneuse kan vergroten.
Deze benaderingen dwingen stedenbouwkundigen om na te denken over de manier waarop beslissingen over stadsplanning de samenleving draaiende houdt, ondersteunt of belemmert. “Het ruimtelijk model van de 20ste eeuw was ook niet handig,” stelt Mukarram Abbas, “met het onderscheid tussen de ‘mannelijke steden en vrouwelijke suburbs’.” Het is dus logisch dat hieraan gesleuteld moet worden, en steden zoals Wenen en Umeå laten zien dat dit kan.
“De stad is de plek om gehoord te worden,” stelt Kern in het laatste hoofdstuk van Feminist City. “Het is ook de plek waar we voor vechten. Vechten om erbij te horen, om veilig te zijn, om een inkomen te verdienen, om onze gemeenschappen te vertegenwoordigen, en nog veel meer.” Voor cultuurfilosoof Walter Benjamin was de flâneur ook wel “de botanist van het trottoir.” De feministische stad is een doorlopend experiment in anders leven, en wellicht hebben we iets meer van Benjamins botanist nodig.
We mogen de ruimte innemen om onze ruimte in de stad te laten groeien en aan te passen, en te vragen om wat wij hiervoor nodig hebben, zowel als flâneur als flâneuse. Dat de publieke ruimte wellicht nog steeds niet aan de vrouw toehoort betekent niet dat dat voor altijd zo blijft. De feministische stad is misschien de weg naar een ander, beter en rechtvaardiger leven in een stedelijke wereld waarin er ruimte is voor iedereen om te flaneren. Dus: flaneer meer. Stap de drempel van je voordeur over, dwaal doelloos rond, kijk om je heen en laat van je horen. Alleen zo zien we waar het schuurt, en waar de feministische stad ons kan helpen.
Steun LOVER!
LOVER draait sinds de start in 1974 volledig op vrijwilligers en donaties. Wil je dat een van Nederlands oudste feministische tijdschriften blijft bestaan? Help ons door een (eenmalige) donatie. Elke euro is welkom en wordt gewaardeerd. Meer informatie vind je hier.