‘Als heteroman ben je altijd een beetje verdacht’

Een pleidooi voor diversiteit in emancipatiestrategieën

Dylan van Rijsbergen • 14 jun 2011

De strijd van moderne vaders voor meer tijd met hun kinderen wordt in feministisch Nederland met argusogen bekeken. Zo ook in het voorjaarsnummer van LOVER. Hierin bekritiseert Niels Vonberg de heteroseksuele gerichtheid en afwezigheid van het mannelijk lichaam in dit mannenemancipatiedebat. Opiniemaker Dylan van Rijsbergen reageert op deze aanklacht: het wordt tijd om voorbij de postmoderne scepsis te komen waarin verwijten van elitarisme hoogtij vieren.

Mannenemancipatie zit de laatste jaren in de lift. Zo stelde een groep vaders het Papaplus-manifest op dat een lans brak voor mannen die een grotere rol in de opvoeding van hun kinderen willen hebben. In het boek De man en zijn lichaam beschreven Stephan Sanders en Arie Boomsma de vaak ingewikkelde relatie van mannen tot hun lichaam. In mijn boek, Het onbehagen van de man, bekritiseerde ik het keurslijf dat mannen nog maar al te vaak wordt opgedrongen.

Je zou verwachten dat deze geluiden door feministen zouden worden toegejuicht. Sinds de tijd van Joke Smit en haar Man Vrouw Maatschappij was het al de bedoeling van veel feministen om mannen te betrekken bij hun emancipatoire streven. Verbazingwekkend genoeg werden deze initiatieven juist in een blad als LOVER sceptisch ontvangen.

GRACHTENGORDEL
Laat ik de ontvangst van mijn boek als voorbeeld nemen. In een recensie in LOVER werd dat bestempeld als een boek voor de grachtengordel. Het besteedde volgens de recensent namelijk te weinig aandacht aan niet-heteroseksuele mannelijkheden. Een tweede reactie kwam van Niels Vonberg in het vorige nummer van LOVER. Ook volgens hem ontbrak aan de ‘vaderemancipatie’, waaronder hij mijn boek en het PapaPlus-manifest schaarde, aandacht voor homoseksualiteit. Hij miste daarnaast een bespreking van het lichaam van de man: ‘wat voor betekenis de man met zijn lichamelijke gedragingen en uiterlijk oproept bij anderen’. Sterker nog, volgens Vonberg weten schrijvers als ik zich ‘totaal geen raad met andere mannelijke identiteiten die niet zo traditioneel mannelijk zijn en in onze maatschappij als vrouwelijk worden verworpen’.

Dat is een verrassende kritiek. Het onbehagen van de man gaat over de nieuwe mogelijkheden van levensvervulling die het feminisme aan heteromannen heeft gegeven. Het bejubelt de grotere vrijheden die mannen nu hebben om bijvoorbeeld minder te gaan werken, zodat ze voor hun kind kunnen zorgen. Het boek is zeer kritisch over conservatieven die mannen in het keurslijf van een simplistische seksetegenstelling willen drukken. Eigenlijk is het één groot pleidooi voor het bestaan van verschillende soorten mannen en tegen een essentialistische definitie van ‘de man’.

Mensen hebben bepaalde verwachtingen als je over mannenemancipatie schrijft. Bijvoorbeeld dat je het ook veel over homoseksualiteit gaat hebben. In mijn boek heb ik weinig onderscheid gemaakt tussen homoseksuele en heteroseksuele mannelijkheden. De aandacht voor vaders die een grotere rol willen spelen in de opvoeding van hun kinderen, is vaak specifiek heteroseksueel. Vaderemancipatie vormt deels mijn invalshoek. Dat zou geen probleem moeten zijn. Net zoals het geen probleem is dat er mensen zijn die boeken vol schrijven over de emancipatie van homomannen zonder een woord te reppen over de emancipatie van de zorgvader. Er zijn vele vormen van mannenemancipatie mogelijk, vele vormen van strijd. Maar aan een heteroman worden andere eisen gesteld. Als heteroman ben je altijd een beetje verdacht.

BLINDHEID
Op zich heeft die verdenking wel een basis. Een blanke hoogopgeleide heteroman is in dit land het meest geprivilegieerd van allemaal. In de maatschappelijke hiërarchie staat hij bovenaan de pikorde. Die vooraanstaande positie brengt een bepaalde ‘blindheid’ voor zaken als ras, klasse en gender met zich mee. Het mooiste voorbeeld daarvan vond ik in de inleiding van het boeiende boek Manhood in America (1997) van Michael Kimmel. Hij beschrijft een discussie tussen een donkere en een blanke vrouw tijdens een seminar over feministische theorie.

Volgens deze blanke vrouw waren alle feministen ‘zusters’, wat voor kleur ze ook hadden, omdat ze gezamenlijk tegen patriarchale onderdrukking vochten. De donkere vrouw vroeg aan de blanke wat ze elke ochtend in de spiegel zag. ‘Ik zie een vrouw’, zei de blanke vrouw. De donkere vrouw antwoordde dat dat nu juist het probleem was; zij zelf zag geen ‘vrouw’, maar een ‘zwarte vrouw’. Haar kleur was een belangrijke wijze waarop ze niet-geprivilegieerd was in de maatschappij en dat was iets waar ze met de beste wil van de wereld niet omheen kon. Voor de blanke vrouw was dit aspect van haarzelf, haar ras, simpelweg niet zichtbaar. Op dat moment besefte Kimmel wat hij zelf (een blanke man) ’s morgens in de spiegel zag: een mens. Een blanke man heeft geen ras, geen klasse, geen gender: hij is de generieke persoon. Je zou zelfs kunnen zeggen dat een blanke, hoogopgeleide man van middelbare leeftijd eigenlijk geen lichaam heeft, in ieder geval geen dat voor hemzelf zichtbaar is.

SPIEGEL
Die blindheid neemt echter niet weg dat ook heteroseksuele mannen wel eens in een – al of niet overdrachtelijke – spiegel kijken. Ook veel heteroseksuele mannen zien datgene waarin ze niet geprivilegieerd zijn. Ze zien zichzelf als dat ‘ambitieloze eitje met die matige baan’ of ‘die zachte sukkel met zijn papadag’. Ze zien een dikke of korte man. Omdat veel vormen van mannelijkheid doordrongen zijn van competitie en de angst om te falen, zijn er maar heel weinig mannen die echt de generieke positie bezetten. Iedere man moet zijn positie steeds opnieuw bevechten tegenover het heersende ideaal van de blanke, goedgebouwde, lange, hoogopgeleide, goed verdienende, fulltimewerkende, heteroseksuele man.

Mannelijkheid, ook de heteroseksuele ‘hegemoniale’ mannelijkheid, is dus geen monolithisch blok maar is heterogeen en in zichzelf verdeeld. In het artikel van Vonberg wordt heteroseksuele mannelijkheid echter wel als zodanig voorgesteld. Hij stelt heteroseksuele mannen die zich verzetten tegen heersende mannelijkheidsidealen gelijk met de mannen die deze idealen construeren en reproduceren. Vanuit een simplistische tweedeling tussen man en vrouw beweert hij dat mannen geen mogelijkheden om parttime te werken worden ontzegd, omdat de voorkeur wordt gegeven aan vrouwelijke deeltijders. Echter: mannen worden wel degelijk mogelijkheden ontzegd om parttime te werken, aangezien van hen verwacht wordt dat zij fulltime werken.

Vonberg wijst de vergelijking tussen de nieuwe ‘vaderemancipatie’ en het feminisme af. De ‘tweede feministische golf’ ging volgens hem over ‘vrouwen die als vrouwen ten opzichte van mannen werden benadeeld’. Maar de tweede golf ging over veel meer. Het ging ook over gelijkheid tussen de seksen en over economische onafhankelijkheid van vrouwen. En is dat niet precies wat vaderemancipatie wil in het streven naar een gelijke verdeling van arbeid en zorg tussen man en vrouw?

NAVELSTAREN
In het besef dat we allen sociaal ‘beschreven’ zijn, kan je net als Vonberg beweren dat een beroep op de generieke positie (‘wij zijn allemaal mensen’) uiteindelijk waardeloos is. Het gevaar van deze overtuiging, net als met veel postmoderne identiteitspolitiek, is dat deze kan leiden tot het wantrouwen van elk mogelijk abstract ideaal, omdat ieder ideaal altijd al bezoedeld zou zijn door sociale machtsrelaties. De generieke persoon valt volledig samen met de blik vanaf de hegemoniale positie. Wat overblijft aan emancipatoire strijd is het bevechten van vrije ruimte voor de verschillende sociaal-maatschappelijke en gendergerelateerde identiteiten.

De kracht van universele idealen is echter dat ze ons stimuleren om juist de eigen subjectiviteit te overstijgen. Begrippen als ‘de mens’ met ‘zijn universele en onvervreemdbare’ rechten mogen dan geen accurate beschrijving geven van de huidige werkelijkheid, ze verwijzen wel degelijk naar een nastrevenswaardige wereld waarin alle mensen uiteindelijk generieke personen zijn geworden. De ultieme emancipatie zit hem niet alleen in het bewustzijn van de eigen onderdrukking, maar vooral ook in de mogelijkheid om onszelf te verheffen tot de plek van het universele subject. Om uiteindelijk te kunnen zeggen: ‘Ik heb universele rechten, omdat ik mens ben en daarin gelijk aan alle andere mensen’.

Zover is het nog lang niet en velen zullen dit een naïef ideaal noemen. De postmoderne scepsis heeft echter te vaak geleid tot eindeloos navelstaren van verschillende onderdrukte groepen, tot wantrouwen en cynisme. Dat de emancipatie van zorgvaders in veel gevallen een andere is dan die van homo’s of vrouwen, ligt voor de hand. Interessanter is het om te kijken waar en op welke terreinen die vormen van emancipatie elkaar kunnen versterken, hoe verschillende groepen nieuwe verbindingen met elkaar kunnen aangaan. Niet alleen het vieren van onze verschillen, maar ook het accepteren van onze gedeelde strijd kan een rechtvaardigere verhouding tussen de genders dichterbij brengen.      

Illustratie: Farida Laa.