‘We moeten af van het denken in vaste identiteiten en terminologie’

Sunita Steenbakker over damesliefde bij minderheden & gezondheidszorg

Rinske Koehorst • 5 sep 2010

Afro-Surinaamse Mati, Ghanese Supi en Indiaanse two spirited people – groepen vrouwen die (ook) seks hebben met vrouwen, zonder dat zij uitgaan van een onveranderlijke homoseksuele aard of oriëntatie waarvoor ze uit de kast moeten komen. De focus van de seksuele en psychische gezondheidszorg op een vastomlijnde, statische seksuele identiteit, is volgens onderzoeker Sunita Steenbakker een van de redenen waarom vrouwen uit etnische en culturele minderheidsgroepen minder naar deze instanties gaan.

Sunita Steenbakker doet onderzoek bij Aletta, instituut voor vrouwengeschiedenis, naar seksueel gedrag en seksuele identiteitsvorming(en) bij minderheidsgroepen. ‘Niet iedere vrouw die seksuele gevoelens heeft voor vrouwen noemt zichzelf lesbisch’, vertelt Steenbakker. Volgens haar beleven veel vrouwen uit etnische en culturele minderheidsgroepen hun lesbische gevoelens niet of nauwelijks als een onderdeel van hun identiteit. Dat heeft echter gevolgen voor de aansluiting die deze vrouwen voelen met organisaties en instellingen zoals het COC en de GGZ die vaak uitgaan van onveranderlijke seksuele identiteiten. Steenbakker wil dan ook kijken hoe deze vrouwen, indien er een hulpvraag ligt, beter hun weg kunnen vinden naar dergelijke instellingen: ‘Waar ik achter wil komen, is wat de behoeften zijn van deze groepen vrouwen op het vlak van seksuele en geestelijke gezondheid. Waar wordt hulp gezocht en gevonden, en hoe beoordelen zij deze hulp. Als laatste wil ik inzichtelijk maken op welke wijze diverse instellingen en organisaties effectievere interventies kunnen ontwikkelen.'

WIKKEN EN WEGEN
Steenbakker wil allereerst inzicht krijgen in hoe vrouwen zelf tegen hun seksuele gevoelens aankijken en hoe ze ermee omgaan. Daarvoor wil ze zo’n dertig vrouwen interviewen. Het is van groot belang om een onderscheid tussen gedrag en identiteit te maken, legt Steenbakker uit. ‘Neem bijvoorbeeld Marionna, een vrouw van Afrikaanse afkomst die al jaren in de Bijlmer woont. Ze is getrouwd en moeder. Soms heeft ze gevoelens voor een vrouw. Ze vond dat problematisch en zocht mensen in haar sociale omgeving op om hierover te praten. Mede op aanraden van haar vrienden, sprak ze er met haar man over. Samen besloten ze dat ze getrouwd wilden blijven en voor hun kinderen wilden zorgen. En dat zij de mogelijkheid krijgt om soms relaties met een vrouw aan te knopen. Zowel haar man als haar vrienden in de Afrikaanse gemeenschap staan achter deze oplossing.’

Deze vrouw voelt zich soms aangetrokken tot andere vrouwen en noemt zichzelf heteroseksueel. Steenbakker vindt het waardevol dat er ruimte is voor diversiteit in beleving van seksualiteit: ‘Van mij hoeft niemand zich lesbisch of bi te noemen, zodra ze gevoelens hebben voor vrouwen of seks met hen hebben. Als een vrouw de drang niet heeft om haar seksualiteit tot haar identiteit te maken, is dat prima.’ Marionna vond hulp in haar directe sociale omgeving. ‘Instanties als het COC, Schorer of De Kringen zullen haar niet snel bereiken, ze zal daar niet direct aankloppen. Dit komt onder andere doordat Marionna zichzelf niet herkent in de doelgroep van deze organisaties. Zij ziet zich immers niet als lesbienne of biseksuele vrouw.’

Een ander voorbeeld is Nasgul, een jonge vrouw met een islamitische achtergrond. ‘Na lang wikken en wegen besloot Nasgul binnen te stappen bij een organisatie die zich inzet voor de belangen van jongeren met homoseksuele gevoelens. Eerst wat onwennig, maar na verloop van tijd voelde Nasgul zich er meer thuis en beleeft zij het als grote steun. Alleen vrienden bij de organisatie weten dat ze ook wel eens verliefd is op een vrouw. Haar familie en studievrienden weten van niets. Nasgul noemt zichzelf een “lesbische vrouw” als ze met een vrouw is.'

SPIRITUEEL GENEZER
Bij Marionna was het geen ramp dat professionele homo-instellingen haar niet konden bereiken, maar bij andere vrouwen, die niet bij hun vrienden of familie terechtkunnen of durven, zou dit een gemis kunnen zijn. Daarom zoekt de seksuele en psychische gezondheidszorg naar termen die seksueel gedrag niet direct tot een vaststaande identiteit omvormen. Al eerder onderzocht Steenbakker dit soort vraagstukken voor Schorer in het kader van HIV/SOA-preventie. Schorer koos voor de term men who have sex with men (MSM). De vrouwelijke benaming is women who have sex with women (WSW).

Steenbakker heeft echter haar vraagtekens bij deze termen: ‘Ik denk niet dat het werkt. De begrippen sluiten onvoldoende aan bij de doelgroep. De Amerikaanse psycholoog Ilan Meyer schreef hierover een interessant artikel ‘The trouble with MSM and WSW’.(1) Hij betoogt daarin dat je die labels kunt gebruiken, maar dat ze voorbij gaan aan de gevoelens van liefde en genegenheid door zo sterk de nadruk te leggen op seks. Ik denk dat hij hierin gelijk heeft. Vrouwen die zich aangetrokken voelen tot vrouwen maar geen seks hebben, vallen hier al helemaal buiten. En dan zijn er ook nog vrouwen uit verschillende Afrikaanse culturen die seks met vrouwen niet zien als seks. Zij noemen alleen het lichamelijk contact dat gericht is op voortplanting en vruchtbaarheid seks. Bovendien gaat deze terminologie voorbij aan de wijze waarop vrouwen hun eigen seksuele identiteit benoemen en delen in bijvoorbeeld sociale netwerken, communities en same gender pairings. In politieke zin ontbeert WSW de erkenning van aanwezige kracht, empowerment en mobiliteit die een begrip als “lesbisch” wel heeft.’

Steenbakker vindt het echter nog te vroeg voor harde conclusies, ze wil eerst nog meer vrouwen interviewen, maar vooralsnog lijken de vrouwen die zij spreekt zich niet te herkennen in de term WSW, onder meer door de sterke focus op seks. ‘We moeten af van het denken in vaste identiteiten en terminologie.’

Daarnaast is er ook veel meer diversiteit in constructies van seksuele identiteit dan alleen de Westerse indeling hetero-, bi- en homoseksueel, vertelt Steenbakker. Het bekendste voorbeeld is Mati-werk. Mati’s zijn Afro-Surinaamse vrouwen die gelijktijdig relaties hebben met mannen en vrouwen. Daarbij gaan ze niet uit van een onveranderlijke lesbische identiteit. Dit komt gedeeltelijk overeen met andere West-Afrikaanse seksuele culturen, zoals de Ghanese Supi. Ook een term als two spirited people is een constructie van seksuele identiteit die niet makkelijk in te passen is in de Westerse indelingen. Two spirited people wordt in de Indianencultuur van Noord-Amerika gebruikt voor vrouwen die als spiritueel genezer een ‘mannelijke rol’ op zich nemen en samenwonen met een vrouw.

STRANGE FRUIT
Hoe vrouwen omgaan met hun gevoelens en of ze deze omzetten in daden, heeft volgens Steenbakker alles te maken met hun zelfbeeld. Hoe interpreteren zij de gebruikte terminologie en in hoeverre accepteren zij dit als een correct ‘label’ voor zichzelf? De verwachtingen van en ervaringen met de reacties van de sociale omgeving (zowel de etnische en culturele communities als de lesbische) op hun seksuele identiteit en gedrag hebben hierop ook grote invloed. ‘Veel hangt af van de etnische en culturele achtergrond van de vrouwen en van de mate van integratie in de Nederlandse samenleving. Iedere cultuur heeft zijn eigen specifieke percepties over gender en seksualiteit. Die vormen het kader waarbinnen seksueel gedrag wordt bekeken en identiteiten worden vormgegeven.’

Volgens Steenbakker is het daarom ook heel waardevol dat er steeds meer gespecialiseerde (zelfhulp)organisaties in het leven worden geroepen, zoals Malaica, Secret Garden, Black and White Baby, Habibi Ana, Strange fruit en andere allochtone holebi - organisaties. Een ontwikkeling die Steenbakker ook toejuicht, is de toenemende aandacht in de bestaande seksuele en psychische gezondheid voor culturele diversiteit. ‘Er wordt niet langer alleen maar vanuit een westers perspectief gehandeld.’ Deze ontwikkelingen kunnen de drempel voor niet-westerse vrouwen om hulp te zoeken, verlagen. Een belangrijk doel van Steenbakkers onderzoek is immers om de hulpverlening nog meer te verbeteren. ‘Hopelijk kan mijn onderzoek meer duidelijkheid verschaffen over hoe deze vrouwen effectiever en efficiënter geholpen kunnen worden, wanneer zij behoefte hebben aan zorg of informatie.

Het onderzoek van Steenbakker sluit nauw aan bij het jaarthema van Aletta ‘migratie en vrouwenlevens’. Zie voor meer informatie over Aletta’s jaarthema en haar overige projecten: www.aletta.nu.

 

NOTEN:

1 Ilan Meyer ‘The trouble with MSM and WSW. The erasure of the sexual minority person in public health discourse.’ American Journal of Public Health, 95 (2005) 7, pp. 1144-1149.

 

Meedoen en/of meer weten?

Wil je meedoen aan het onderzoek? Kijk voor meer informatie op www.aletta.nu. Mail voor meer informatie of het maken van een afspraak naar: .