Aarde te koop
voorbij het postkolonialisme (1)
We zijn allemaal in de veronderstelling dat we in het postkoloniale tijdperk leven; een tijd waarin de gruwelijke praktijken van het imperialisme achter ons liggen. En hoewel we weten dat de meeste van onze gebruiksvoorwerpen in sweat shops worden gemaakt, en cacao, koffie en katoen veelal worden geoogst in slavernij (of objectiever geformuleerd: in ‘forced labour’ [1]), houden we vast aan de standaard van welvaart die deze globalistische productie vereist. De vrije handel in ontwikkelingslanden wordt vaak zelfs gezien als een vorm van hulp: onze investeringen en het systeem van vrije markteconomie zullen leiden tot welvaart voor allen.
De kwestie van kolonialisme hangt samen met de veronderstelling dat ontwikkelingslanden er slechter aan toe zijn dan wij – een aanname die in zichzelf controversieel is. Kleine dorpen in Costa Rica, waar sprake is van een hoge levensverwachting, wijde verspreiding van alfabetisme en levensgeluk, worden bijvoorbeeld gezien als minder ontwikkeld dan grote steden in de Verenigde Staten, waar sociale ongelijkheid, ecologische achteruitgang en stress hoogtij vieren [2]. Ons denken gaat ervan uit dat vooruitgang in technologie en groei van economie gelijk staat aan een hogere beschaving. Toch moeten in Nederland alleen al 16,5 miljoen mensen te eten krijgen; eten dat niet in Nederland geproduceerd wordt, maar in Spanje, Chili, Egypte etc.
De enorme CO2-uitstoot die hierbij komt kijken is nog maar het topje van de ijsberg, het ecologische bezwaar. Deze globalistische productiepraktijk betekent ook dat we nog steeds leven in een imperialistische natie, die grond op andere stukken van de wereld opkoopt voor het eigen gewin. Dit is mogelijk omdat regeringen het geld dringend nodig hebben, en dus de belangen van westerse corporaties (de welwillende geldschieters) boven die van zijn eigen burgers moet stellen.
Landbouw, zowel in ontwikkelingslanden als in Europa, was lange tijd zelfvoorzienend. Dit betekent dat de producten die op het land verbouwd werden, in of nabij het dorp werden verkocht en verwerkt door de dorpelingen zelf. Tijdens het imperialisme raakte Nederland echter bekend met het plezier van koffie, chocola, rijst –voedingsmiddelen die tot de achttiende eeuw niet in Nederland genuttigd werden maar tegenwoordig niet zijn weg te denken uit ons dagelijkse leven. Hoewel we deze producten in Nederlandse supermarkten kopen van veelal Nederlandse merken, worden ze nog steeds verbouwd in de warmere, armere landen. De grote aanspraak die westerse landen maken op deze producten, eist een groot deel van (of beter gezegd: de gehele) agrarische productie van ontwikkelingslanden op, en zorgt ervoor dat er weinig tot niets overblijft voor lokale productie en dus zelfvoorzienigheid. Boeren zijn geen onafhankelijke producenten meer voor hun eigen gemeenschap, maar volkomen afhankelijk van de wensen van westerse bedrijven. En die wensen worden overschaduwd door één prioriteit: winst maken. Probeer binnen zo’n systeem maar eens een eerlijk inkomen voor de boer veilig te stellen.
De kolonisatie van landbouw heeft verstrekkende gevolgen voor vrouwen in ontwikkelingslanden, waar 49% van de boeren vrouw is. Zij werken parttime mee op het land van hun gezin, of runnen als hoofd van de familie hun eigen bedrijf. Wanneer zij hun baan kwijtraken doordat de grond waarop zij werken, de productie van hun land of hun hele boerderij wordt opgekocht, raken zij niet alleen hun baan kwijt, maar ook hun dagelijks leven en identiteit. Vandana Shiva[3] gaat nog verder door te stellen dat vrouwen de enige hoop zijn van de Aziatische landbouw: zij hebben altijd gewerkt met lokale, biologische middelen. De voor de boer en het milieu zo schadelijke ontwikkelingen als genetisch gemodificeerde zaden, landbouwmachines en monocultuur zijn mannelijke uitvindingen die zich richten op winst en korte termijn efficiëntie – niet op volledigheid en duurzaamheid.
Kolonisatie bestaat vandaad de dag niet meer in het opeisen van land, maar in het opkopen van de vruchten van het land. Zo is het grootste deel van de West-Afrikaanse vissersrechten opgekocht door Europa voor onze consumptie. De kleine vissersfamilies mogen aan die kusten óf niet meer de zee op, óf kunnen er simpelweg niets meer vangen: alle vis is al binnengeschept door de westerse mammoettanks. In het gunstigste geval produceert de plaatselijke bevolking slechts nog in loondienst van multinationals – maar in de meeste gevallen zijn zij hun baan allang verloren aan ver ontwikkelde landbouwmachines. Omdat dit mensen zijn die buiten hun vak niets hebben (geleerd), is er maar een kant die ze op kunnen: richting de fabriek. Die, je raadt het al, produceert voor de westerse markt. In plaats van rijst en soja, gaat het hier om laptops en sneakers.
Lees ook deel 3 van deze blogserie.
[1] Daniel Vederman, Slavery in supply chains: what companies can do (2010)
[2] Annie Leonard, The Story of Stuff (2010).
[3] Vandana Shiva, Monocultures, Monopolies, Myths And The Masculinisation Of Agriculture (1998)
Meer informatie:
Kijk op de site van artikel over voedselpolitiek en feminisme.