De grootste grap van het kapitalistische patriarchaat
Het baren van een kind legt de kracht van het vrouwelijk lichaam in al haar intensiteit bloot: ik kan een kind maken en haar voeden met mijn lichaam. Zij is ontstaan uit mij en een ander mens, maar ze is groot geworden uit mijn vlees en bloed. Letterlijk. Met borstvoeding wordt dit proces voortgezet. Hoeveel melk ik heb bepaalt zij en vervolgens proeft ze wat ik eet en wat zij waarschijnlijk een aantal maanden later ook zal eten. Als zij verkouden is, ben ik dat vaak ook, en mijn antistoffen krijgt zij binnen via de melk die mijn lichaam haar geeft. Het is de ultieme wederkerigheid van twee lichamen die ooit één waren.
Het is een krachtig proces, die fysieke band tussen moeder en kind. Niettemin zit er een flinke dosis dubbelzinnigheid verstopt in deze bijzondere eigenschap van het vrouwelijk lichaam. De wrijving zit hem (onder andere) in het nog immer heersende idee dat moeder en kind – en dan vooral tijdens de prille wederkerige band tussen die twee lichamen – voornamelijk thuishoren in de privésfeer.
Oftewel: Op pad gaan is prima, zolang de zorgtaken zelf, zoals verschonen of borstvoeding, maar achter gesloten deuren plaatsvinden. Want blote borsten mogen, maar alleen in een erotische setting, alsjeblieft. En poep? Nee bah zeg, stel je voor.
Ik heb mezelf altijd gezien als een feminist die meer het gelijkheidsdenken dan het verschildenken voorop zet. Man en vrouw, we zijn gelijk, niet anders, de één met een piemel en de ander met een kut. Meer niet. Alles wat mannelijk is wordt gedefinieerd als neutraal en gewoon, als de nul-positie op een meetlat, en alles wat neutraal is wordt door een mannelijke connotatie toegeëigend. De perfecte mens is androgyn, vrouwelijkheid is performatief, enzovoorts. Mijn perceptie heb ik voor nu even versimpeld zodat hij in die notendop past. Maar natuurlijk is het niet zo zwart-wit als ik het stel. Ik zie ook wel de dubbele problematiek van bijvoorbeeld roze bij meisjes: enerzijds stigmatiserend, anderzijds mag roze en vrouwelijkheid ook juist wel gevierd worden, in plaats van het stempel van zwakte te krijgen. Het probleem dat zo veel mensen met roze of met typisch meisjesgedrag hebben, heeft in feite een misogyne oorsprong, want opnieuw wordt datgene wat niet mannelijk is bestempeld als minder.
Ik heb altijd een hekel gehad aan formuleringen als ‘mama dorst’ of variaties die impliceren dat ‘mama’ méér en béter is dan ‘papa’. Want voor mij is ‘mama’ altijd gewoon hetzelfde als ‘papa’, met als enige verschil dat papa een piemel heeft en mama ook, alleen dan wat kleiner en een beetje anders. Mama baart je dan misschien, maar papa zou het ook zo doen als het zou kunnen. Kortom: ouderschap is wat er echt telt. Dus als mensen tijdens mijn zwangerschap vroegen wat ik verwachtte van ‘het moederschap’ kregen ze een glazige blik terug. ‘Moederschap’? Er is toch ook een vader die ook verwachtingen heeft? Waarom lijken die minder zwaar te wegen? Je maakt het toch sámen, en je ervaart in teamverband? Dat was ook zeker zo, maar in de praktijk was ik degene met een dikke buik, een wazig hoofd en vermoeide benen. Mijn lichaam gaf niets om verschildenken of gelijkheidsdenken als ik scherpe steken in mijn buik voelde na te intensieve – fysieke of mentale – actie, en het was mijn partner – niet zwanger maar toch ook op het punt om een kind te krijgen – die tot mijn jaloerse frustratie besloot om vijf weken voor mijn uitgerekende datum aan zijn eerste triatlon mee te doen. Hij wél en ik niet. In deze fase van ouderschap ervoer ik dat bepaalde verschillen tussen moederschap en vaderschap onontkoombaar zijn.
Pas na de geboorte van onze dochter ervoer ik pas echt de rigide vorm waarin het moederschap wordt gedwongen: partner ging na twee dagen weer aan het werk, moeder en kind werden subtiel naar de rand van de samenleving verdrongen. Met neerslachtigheid en een symbiotische bubbel als resultaat, wat vervolgens onder de noemer ‘postnatale depressie’ in een stoffige en betekenisloze la verdwijnt. Dit had niets te maken met de onontkoombare verschillen tussen ouders, het had in mijn ogen meer weg van een massale samenzwering.
Ik vond het simplisme van de wereld om mij heen vermoeiend, niet alleen omdat het haaks op mijn denken stond, maar ook omdat mijn ervaring het tegengestelde reflecteerde. Ik voelde me geen ander mens, ik had niet opeens andere interesses, mijn hormonen hadden niet het heft in handen. Ja, ik was moe, want door het huidige systeem van ouderschapsverlof werd ik gedwongen om het overgrote deel van de dag in mijn eentje twee ouders te zijn. Tel daar de standaard gebroken nachten bij op, plus het gebrek aan tijd om mijn eigen leven te leven. Ik raakte in een razend tempo uitgeput, zowel fysiek als mentaal, en vroeg me af in hoeverre biologisch essentialisme wordt misbruikt om het ware probleem van de disbalans in de zorgtaken van jonge ouders niet te hoeven aankaarten. Moederschap voelde al snel als een val waar ik met open ogen in was gelopen, de grootste grap van het patriarchale kapitalistische systeem, gebouwd om vrouwen klein en kwetsbaar te krijgen, en vooral, te houden.
Ik voelde een subtiele maar onmogelijk te stoppen woede in me opkomen, en begon me af te vragen hoe het kon dat zoiets krachtigs als een kind laten groeien met je eigen lichaam –zowel voor als na de geboorte – tot zoiets beperkends getransformeerd kon worden.
In de eerste weken na mijn bevalling vond ik borstvoeding een crime, wilde ik vooral zo snel mogelijk stoppen, ik vond er niets feministisch aan en kon me bovendien niet voorstellen dat ik ooit in staat zou zijn om publiekelijk te voeden. Ik, zo onhandig als ik ben, met in mijn achterhoofd verhalen van vrouwen die uit cafés waren gestuurd omdat ze borstvoeding gaven. Het idee van de moeder die haar borst zonder gêne ontbloot terwijl ze midden op het terras druk vertelt over haar bloederige bevalling is alomtegenwoordig. Zoals mijn vader bot zei: ‘Bah, die vrouwen die openlijk borstvoeding geven, dat hoef ik toch niet te zien als ik zit te eten. Het lijkt wel alsof ze er een kick uithalen.’ Ik moest onlangs weer aan die opmerking denken en realiseerde me dat ik nog geen één keer een vrouw op die manier borstvoeding heb zien geven. Integendeel, ik zie amper vrouwen buitenshuis borstvoeding geven.
In de loop van de maanden begon ik me af te vragen in hoeverre de ontblote borstvoedende moeder een urban myth is, zo eentje waarmee de – al dan niet borstvoedende – moeder subtiel in haar veel te krappe keurslijf wordt gehouden. Want wat als we ons en masse niet meer zouden laten isoleren? Baby’s die meekunnen naar het werk (bij sommige bedrijven een optie, schijnt het), naar de sportschool, in de kroeg. We zouden niet onzichtbaar zijn, maar het tegenovergestelde. Zichtbaar en zelfstandig, zonder een man nodig te hebben na het moment van verwekking. Met dat inzicht begreep ik opeens de groep vrouwen die zich met volle overgave identificeren met het verschildenken. Die groep vrouwen die zegt: de vrouw, dat is zo’n machtig wezen, dáár mag wel wat meer de nadruk op gelegd worden. Dat hoeft geen halfslachtige man te zijn, daar mag best een beetje make-up op, mits ze dat zelf wil. Dat is natuurlijk niets nieuws, dat is een vorm van feminisme die gelukkig al wat jaren meegaat en waar ik zelf ook voor sta.
Het echte inzicht kwam toen ik me realiseerde dat ik met mijn dochter zelfvoorzienend ben, en dat die eigenschap eigenlijk vreselijk machtig is. Wij samen kunnen overal heen, de wijde wereld in. Het is even anders dan anders, zo’n kleine kletser in je achterzak, maar de wederkerigheid is eigenlijk een bevrijdende kracht in plaats van een beperking. Maar die gederfde nachtrust dan? Is dat dan geen beperking? Slaap ik niet liever de nacht door? Ja natuurlijk, maar dat is weer een heel ander verhaal.
Ter verduidelijking: Dit gaat voorbij het ideologische – en uiterst problematische - beeld van de vruchtbare vrouw die gemaakt zou zijn om kinderen te baren omdat dat het hoogst haalbare is voor vrouwen. Dat beweer ik allerminst. Dit gaat over wat erna komt, als een vrouw gekozen heeft om van haar vruchtbaarheid gebruik te maken.