De paradox van de mensenrechten

Beeld door Gordon Dylan Johnson
Beeld door Gordon Dylan Johnson
Marleen van Haalen (redacteur)

Vandaag is het precies 75 jaar geleden dat mensenrechten internationaal zijn aangenomen. Aan de ene kant lijkt dat iets om te vieren, iets om dankbaar voor te zijn. Maar aan de andere kant denk ik dat we toch eens goed na moeten denken over de effectiviteit van mensenrechten. Hoe kunnen we het 75-jarige bestaan van mensenrechten vieren, terwijl deze rechten op dit moment voor ongelooflijk veel mensen geschonden worden? Hoe is een grootschalige schending van mensenrechten, zoals nu in de Gazastrook gebeurt, überhaupt mogelijk – vooral omdat dit ook nog eens bekend lijkt te zijn bij zo veel burgers, politici en wereldleiders? Wat betekent het bestaan van mensenrechten wanneer deze voor zo veel mensen ineffectief zijn? Waarom lijken mensenrechten de mensen die ze het hardst nodig hebben niet voldoende te beschermen?

We kunnen stellen dat het tekortschieten van mensenrechten te wijten is aan mensen zelf. Alsof er niks mis is met het idee van mensenrechten; het is de schuld van mensen en staten die de mensenrechten niet goed erkennen of zelfs compleet negeren. Het is een verleidelijk idee dat mensenrechten niet altijd werken omdat ze niet worden gewaarborgd door specifieke personen en staten. Maar wat nu als het probleem van de effectiviteit van mensenrechten niet slechts een gebrekkige toepassing is van een perfect concept? Wat als mensenrechten op een bepaalde manier zelf gebrekkig zijn? Dit vroeg politiek filosoof Hannah Arendt zich meer dan 70 jaar geleden ook af.

Precies die aspecten van mensenrechten die voordelen met zich meebrengen, blijken ook de valkuilen van mensenrechten te zijn. In Totalitarisme toonde Arendt aan dat mensenrechten paradoxaal zijn. De eerste paradox vinden we terug in het onderscheid tussen burgers en mensen. Een van de vermeende voordelen van mensenrechten was dat er voor het eerst rechten vastgesteld werden die niet alleen burgers maar ook niet-burgers, staatlozen, bescherming boden. Met andere woorden, mensen kregen rechten enkel op basis van het feit dat ze mens zijn. Uiteraard is dit een belangrijk aspect: zo kunnen ook mensen die (nog) geen erkend burgerschap genieten ook beschermd worden tegen de staat.

De vraag is echter of mensenrechten wel afdwingbaar zijn voor mensen wiens mensenrechten worden geschonden. Arendt stelt, in navolging van Aristoteles, dat de mens een ‘politiek dier’ is: “per definitie in een gemeenschap leeft.” Mensenrechten moeten dan worden opgevat als recht om deel te zijn van de (politieke) gemeenschap, als “algemene karaktertrek van de menselijke conditie.” Volgens Arendt staat het verliezen van een politieke gemeenschap gelijk aan het verbannen uit de mensheid. Wanneer iemand mensenrechten verliest, wordt deze dus verbannen uit de politieke gemeenschap en wordt zodoende beroofd van de mogelijkheid deel te nemen aan de rechtsorde. Hoe kunnen mensen die uit de mensheid zijn verbannen beroep doen op mensenrechten? Dit paradoxale karakter van mensenrechten drukt Arendt uit als het ‘recht om recht te hebben.’ Zich kunnen beroepen op rechten ligt volgens Arendt verankerd in burgerschap, en wanneer men hun burgerschap verliest, verliest men het recht om recht te hebben.

In Europa hebben niet-burgers de mogelijkheid zich als individu direct te wenden tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zodoende lijken staatlozen in Europa hun ‘recht om recht te hebben’ te behouden. Het waarborgen van mensenrechten is op deze manier mogelijk; in Europa zijn mensenrechten wél effectief, maar helaas is dit een privilege voor dit continent. Hoewel de VN humanitaire interventies kunnen plegen, kunnen individuen wiens rechten geschonden zijn zich in de praktijk buiten Europa lang niet altijd richten tot een internationaal gerechtshof om de staat aan te klagen.

Een andere paradox van mensenrechten ontspringt aan het idee van de ‘natuurlijkheid’ van mensenrechten. Arendt stelt dat het idee van mensenrechten als ‘onvervreemdbaar’ en ‘aangeboren’ een geloof in een menselijke ‘natuur’ impliceert waar we wetten en rechten uit kunnen afleiden. Dit betekent dat wanneer iemand diens politieke status verliest, die persoon teruggebracht wordt tot een mens die enkel mens is (tegenover mensen die óók burger zijn). Op basis van dit mens-zijn kan deze persoon beroep doen op mensenrechten, omdat deze als deel worden gezien van de menselijke ‘natuur.’ Maar, zo stelt Arendt, “[e]en mens die alleen maar mens is, lijkt juist die kwaliteiten verloren te hebben die het anderen mogelijk maken hem als medemens te behandelen.” Met andere woorden, volgens Arendt zijn het juist de rechten als beslissingen in de politieke gemeenschap die ervoor zorgen dat we gelijk zijn, en niet een menselijke ‘natuur.’

Het idee dat mensenrechten ‘onvervreemdbaar’ en ‘aangeboren’ zijn en dus boven of buiten de politiek staan, impliceert dus dat ze ‘natuurlijk’ zijn wat weer impliceert dat het onmogelijk is om ze te ontkennen. Echter is het beroep doen op de ‘natuurlijkheid’ in ethische discussies problematisch, zoals ik al in een eerder artikel heb beargumenteerd. Wat we als goed en rechtvaardig zien, is dan namelijk afhankelijk van onze bevindingen over wat natuurlijk is. Wanneer wetenschappelijke bevindingen erop wijzen dat de mens ‘van nature’ ongelijk zou zijn, betekent dit dat mensenrechten geen grond meer hebben wanneer we mensenrechten baseren op een ‘natuurlijke gelijkheid.’ Maar enkel omdat iets op een bepaalde manier is (wat hier betekent: ‘natuurlijk’ is), wil niet zeggen dat het ook zo zou moeten zijn. Laat staan dat we überhaupt een scherp onderscheid kunnen maken tussen (menselijke) natuur en cultuur of de politieke samenleving.

Volgens Arendt laat het verliezen van mensenrechten dus juist zien dat we niet gelijk geboren zijn. Juist in de politieke gemeenschap komen rechten en komt gelijkheid tot stand. Toegang tot de politieke gemeenschap staat zodoende niet los van het waarborgen van en beroep doen op mensenrechten, zoals veel mensen misschien zouden denken. De ontoereikendheid van mensenrechten ligt dus ten grondslag aan paradoxen van de notie van mensenrechten zelf. Mensenrechten zijn in zekere zin fragiel. Ze zijn onderdeel van de politiek, en staan er niet buiten als universeel geldende, onwrikbare vanzelfsprekendheden. Dit betekent niet dat mensenrechten verwerpelijk en geheel ineffectief zijn. Het betekent veeleer dat we ze niet als onomstotelijk en onkwetsbaar moeten zien, en dat we ons ervoor moeten blijven inzetten.

 

Steun LOVER!
LOVER draait uitsluitend op vrijwilligers en donaties. Wil je dat Nederlands oudste feministische tijdschrift blijft bestaan? Help ons door een (eenmalige) donatie. Elke euro is welkom en wordt gewaardeerd. Meer informatie vind je hier.

Meer LOVER? Volg ons op XInstagramLinkedIn en Facebook.