EEN KIND VAN DEZE TIJD
Over liefde, depressie en de maatschappij
We staan op een perron en de NS roept om: er heeft een trein vertraging wegens een aanrijding met een persoon. ‘Dat lijkt wel steeds vaker te gebeuren,’ zegt mijn lief. Ik knik en tegelijkertijd mompelen we een zin met het woord ‘crisis’ erin. Ik moet denken aan de Grote Depressie van de jaren 30 en dat de verhalen die ik ken over de vele zelfmoorden in die tijd vooral geruïneerde bankiers betroffen. Nu zijn het vooral gewone mensen.
Mijn eerste bijdrage aan deze reeks over het spanningsveld tussen psychische problemen en onze maatschappij riep een storm aan dankbare reacties op. Mindblowing, vind ik nog steeds. Mensen vinden me moedig omdat ik zo open ben over mijn eigen gevecht met depressie. Zelf vind ik er weinig dappers aan, je kunt immers niet pleiten voor openheid zonder die zelf ook te beoefenen. Moedig: dat zijn de mensen die dag in dag uit hun depressie verbergen omdat het maatschappelijke taboe in hun kringen het niet toestaat. Dan stort er een vliegtuig neer, alle inzittenden komen om het leven. De toedracht komt (bijna te) snel naar buiten. Paranoia sta ik mezelf niet toe, één psychische aandoening is wel voldoende in mijn leven. Anderen zijn minder terughoudend, het tergend trage onderzoek naar de eerdere ramp met vlucht MH17 heeft argwaan gekweekt. Ik begrijp het wel, het is minder verontrustend dan nadenken over het alternatief. Een copiloot die zijn gezagvoerder expres afsloot van de cockpit en in alle kalmte de noodlottige daling inzette, in het volle bewustzijn van de 149 andere levens die hij in zijn doodsdrift zou meesleuren. Het is onvoorstelbaar. En toch kan ik mijn empathie niet uitzetten.
‘Wat als dit een wereld zou zijn geweest waarin kwetsbaarheid acceptabeler was geweest,’ hypothetiseer ik op mijn Facebook-tijdslijn, een dag voordat bekend wordt dat de piloot in kwestie een geschiedenis met angstaanvallen en depressies heeft die hij voor zijn werkgever verborgen hield. ‘Een wereld waarin geen taboe ligt op gevoelens van mislukking, verlies, uitzichtloze wanhoop. Waarin je ook op je werk gewoon over zulke emoties zou kunnen praten zonder dat je meteen een maatschappelijk stigma op je neus gedrukt krijgt of op een professioneel zijspoor geparkeerd wordt.’ Op verzoek van een vriendin zet ik die post op openbaar, zodat ze hem kan delen. Dit keer worden mijn gedachten me veel minder in dank afgenomen. ‘Geen enkele sympathie voor iemand die het nodig vindt om 149 mensen mee te slepen in zijn zelfmoord,’ zegt iemand. ‘Spring dan van een torenflat.’ Die sympathie heb ik zelf ook zeker niet, maar daar ging het niet om. Het ging om empathie. Het vermogen om je voor te stellen wat er in zo iemand omgaat, wat hem ertoe bracht. Zodat zulke tragedies in de toekomst misschien vaker voorkomen kunnen worden, doordat we eventuele signalen eerder opvangen.
Want het is wel een vreemd geval, ook voor de andere depressiepatiënten die van zich laten horen op mijn tijdslijn, omdat depressieve mensen doorgaans ‘slechts’ last hebben van zelfhaat die – hoe verschrikkelijk op zichzelf dan ook – op zich zelden een reden wordt om anderen erin mee te sleuren. Je kunt jezelf er dan nog wel van overtuigen dat anderen beter af zijn zonder jou, maar om ze erin mee te nemen vergt meer. Veel meer. Het is al moeilijk om jezelf met opzet fysieke schade toe te brengen, het lichaam, de levenswil erin, verzet zich ertegen. Dat is een strijd tussen twee primaire instincten en meestal wint de levensdrift, dat heeft biologie zo bepaald. Daarom springen mensen ook voor treinen of van torenflats, dan is de oorzaak toch extern. Om maar eens te benadrukken hoe moeilijk het alleen al is om louter zélf voor zo’n eind te kiezen. De meesten van ons depressievelingen leven er daarom ook maar mee, zo goed en kwaad als het kan, met de zelfverkozen dood als noodplan in ons achterhoofd, voor als het écht niet meer gaat.
Weer een dag later is het beeld van de copiloot, Andreas Lubitz, nog wat completer. De Duitse politie vindt verscheurde doktersverklaringen en een ziektebriefje van de dag voor de crash in zijn huis. Duidelijk wordt dat hij bij een psychiater onder behandeling was maar zijn aandoening voor zijn werkgever en collega’s verzweeg. In 2009 blijkt hij een half jaar lang gestopt met zijn vliegersopleiding, volgens de Frankfurter Allgemeine wegens een burn-out waar hij een oud-klasgenote over in vertrouwen nam. Ineens is depressie alom. Ondanks mijn pleidooien voor openheid voel ik me er dubbel over. Lubitz komt namelijk over als iemand die er alles voor over had om zijn droom te verwezenlijken, in de volle wetenschap dat zijn mentale gestel zich niet leende voor de verantwoordelijkheden van een piloot. Hij wordt een narcist genoemd. Een massamoordenaar – wat hij uiteraard ook is. De personificatie van de blinde ambitie, het opgeblazen ego dat zijn beperkingen niet wil zien.
Nu lijden de meeste depressiepatiënten eerder aan een zichzelf wegcijferend ego dan aan een opgeblazen ego, maar toch kan ik niet nalaten om te denken: wat maakte hem vóór de crash eigenlijk anders dan het leger wanhopig naar succes snakkende mensen die in talloze andere branches opgejaagd worden door de eisen van onze competitiemaatschappij? Doodsbenauwd om te falen en in de categorie mislukkingen geschaard te worden? In hoeverre creëren wij zelf de omstandigheden waarin Lubitzen geboren kunnen worden? Een depressieve psychopaat: is dat eigenlijk mogelijk? En zo ja, is dat dan een kind van deze tijd?
Het zijn gedachten die ik niet uitspreek, uit angst om het al gekweekte begrip voor lijders aan depressie weer teniet te doen. Dan tref ik een verhaal dat zich aan de andere kant van het spectrum afspeelt. Een kwetsbare, emotioneel verwarde jongen die op het punt staat een dodelijke val te wagen en daarin wordt aangemoedigd door een schare omstanders die hun camera al klaar hebben. Ze krijgen hun zin, en hun filmpjes voor hun sociale media, hij springt zijn dood tegemoet. Er wordt nu onderzocht in hoeverre de betrokken omstanders daar juridisch verantwoordelijk voor gehouden kunnen worden. De boze man die Lubitz een sprong van een torenflat toewenste heeft in elk geval zijn zin: deze jongen zal nooit een Lubitz worden. Maar hij wordt ook nooit meer iets anders, of zelfs iets beters, misschien.
Begrijp me vooral niet verkeerd: ik wil Andreas Lubitz zeer zeker niet vrijpleiten. Wat hij heeft gedaan is en blijft onvergeeflijk en hij en de jongen die sprong zijn onvergelijkbaar in de uitkomst van hun daden. Het enige waar ik voor wil pleiten is om in willekeurig welke tragedie eerst de nuances af te wegen voordat we een oordeel geven. Woede, onbegrip, ontzetting, rouw: het is allemaal terecht. Maar nadenken over een eventueel groter geheel waarin die tragedies zich afspelen, over onze eigen en andermans motivaties, je andermans hel proberen voor te stellen en er compassie voor – en voor iedereen die erbij betrokken is – proberen op te brengen: daar is de wereld nog nooit slechter van geworden. Want ik blijf erbij, dat de acceptatie van onze tekortkomingen door zowel onszelf als onze omgeving ons sterker maakt. Er is immers geen mens die niet geliefd wil zijn. Maar hoe die liefde gestalte krijgt en welke plaats we haar toekennen in onze maatschappij, zijn kwesties die het waard zijn om te overpeinzen.
Daarom wil ik deze bijdrage graag besluiten met de nieuwe muziekclip van Stromae, gemaakt door animator Sylvian Chomet, over liefde in dit digitale tijdperk. Om over na te denken.
‘Carmen’, door Stromae: