Hoe gaat het nog met feminisme in het Midden-Oosten?
An Van Raemdonck is PhD kandidaat in Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent en doet onderzoek naar gegenderde culturele praktijken op het snijpunt van religie en ontwikkelingswerk in Egypte. Zij brengt verslag vanuit Cairo.
In het Midden-Oosten worden vrouwenrechten en feminisme meestal geassocieerd met ngo-projecten en buitenlands geld enerzijds en heersende repressieve regimes anderzijds. Is er nog ruimte voor feministisch activisme in een land als Egypte?
Waarom is de vrouwenzaak in het Midden-Oosten in de eerste plaats verbonden met ngo-werk of zogenaamd ‘staatsfeminisme’ ondersteund met publiek geld? Deze twee spelers gaan hand in hand en zijn samen in grote mate verantwoordelijk voor de ongelukkige staat van grassroots vrouwenrechtenactivisme in het Midden-Oosten vandaag. Ondanks het bestaan van vrouwenbewegingen binnen politieke partijen en het relatieve succes van straatprotest sinds 2011, blijven de eerste twee kanalen het meest interessant. Ze zijn namelijk het veiligste…
De ngo-werking geniet het meeste bekendheid in het Westen. Fondsen komen uit internationale hoek binnen het kader van ontwikkelingssamenwerking of via grote private fondsen. Er wordt samengewerkt met lokale kleine ngo’s die projecten implementeren. Het werken rond gender via ontwikkelingsprogramma’s in de Arabische context gaat vaak over educatie en awareness raising.
Ondanks de vaak nobele doelstellingen stellen de resultaten vaak teleur. Het wijzigen van opvattingen over man-vrouwverhoudingen en het transformeren van sociale en culturele normen valt moeilijk te gieten in kortetermijnprojecten met meetbare indicatoren van succes. Maar toch is dit voor veel vrouwen de enige mogelijkheid om te werken aan een meer gelijke samenleving.
Het zogenaamde ‘staatsfeminisme’ is de andere kant van het verhaal. Dit zien we wanneer de staat raden opricht, wetten aanpast en initiatieven start met het oog op meer gendergelijkheid. Een officiële Vrouwenraad wordt bijvoorbeeld uit de grond gestampt en krijgt een adviserende functie naar de ministeries toe. De overheid krijgt pluspunten en stijgt in de internationale statistieken omtrent gendergelijkheid. Het land komt wat hoger in de lijst van plaatsen waar het goed is voor vrouwen.
De mate waarin zo’n raad werkelijk verschil maakt en vrouwen zich werkelijk gesteund of gerepresenteerd weten is een ander verhaal. Wat bleek in Egypte na de protesten van 2011 is dat de officiële staatsorganen voor vrouwen als eerste werden aangevallen, zowel door de traditionele seculiere ngo’s als door conservatieven (die zo’n raden altijd al een slecht idee vonden). De situatie in Egypte ken ik van nabij, maar het dubbel spoor van ngo-werking en staatsgeleide initiatieven is verspreid over de hele regio. Net zoals in de westerse wereld het feminisme een weg vond naar de staat en wetgeving, zo werd de vrouwenzaak in het Midden-Oosten gekanaliseerd naar staatsorganen en ngo’s.
Een belangrijk gevolg hiervan is dat ngo’s in competitie staan voor het binnenhalen van fondsen voor projecten, niet alleen onderling maar ook tegen de staat. Bekende kritieken hierop zijn dat ‘de ontwikkelingsindustrie’ de agenda bepaalt en dat vrouwen zelf hun prioriteiten niet kunnen definiëren. Concrete projecten verliezen hierdoor geloofwaardigheid omdat buitenlands geld in beide gevallen de bakens zet.
Geweld: onvermijdelijk politiek
De ruimte voor vrouwen om zich te organiseren in een maatschappijkritische beweging is bijgevolg beperkt. Fondsen voor one-issue projecten zijn al een stuk realistischer. Succesvolle projecten zijn bij voorkeur pragmatisch, met een kleinschalige focus op buurtniveau en vooral: politiek onschuldig. Het organiseren voor vrouwenrechten mét een kritische inslag tegen heersende repressieve regimes wordt nagenoeg onmogelijk gemaakt.
Bijgevolg werken in Egypte de meest strijdvaardige (zelf-gedefinieerde) feministes binnen ngo’s voor mensen- en vrouwenrechten en tegen foltering. Wat voor hen van belang is, is het opvangen en ondersteunen van slachtoffers van fysiek en seksueel geweld, in de eerste plaats door toedoen van de staat zelf. Is het dan niet toevallig dat in het huidige klimaat van stijgende repressie een belangrijke Egyptische ngo tegen foltering (Nadeem Center) eerder in maart werd gesloten door de ministeries van Gezondheid en Binnenlandse Zaken? De ngo overschreed haar toegestane activiteiten volgens de verslagen.
Postkoloniale feministe, Chandra Mohanty, probeerde al een tijd terug het zogenaamde ‘derde-wereld’ feminisme te karakteriseren. Volgens haar is een dergelijk feminisme in de postkoloniale wereld ‘een onvermijdelijk politiek’ project. De strijd voor vrouwenrechten gaat in deze context noodzakelijkerwijze hand in hand met de strijd tegen buitenlandse dictaten én repressieve regimes.
Dit postkoloniale feminisme vindt echter nauwelijks een uitweg binnen ngo-projecten of door de staat opgezette vrouwenraden. Het vond duidelijk wel een uitweg in het nieuwe politieke landschap dat tot stand kwam na de protesten van 2011.
In de daaropvolgende jaren barstte het van nieuwe grassroots initiatieven en protesten tegen fysiek en seksueel geweld en intimidatie. Nieuw gevormde groepen voerden actie op straat en in het openbaar vervoer voor meer veiligheid voor vrouwen in de publieke sfeer. Zij verbonden het politieke geweld van de staat met de culturele tolerantie van geweld tegen vrouwen. Het nieuwe regime onder president Morsi en al-Sisi was er snel bij om dit te detecteren. En vooral sinds het afgelopen jaar heerst er een bijzondere repressie van alle vormen van protest.
Fysiek en verbaal misbruik door politie lijkt in gelijke mate te stijgen maar dankzij sociale media komen meer en meer gevallen aan het licht. Ook al gelden er dus anti-protestwetten, slachtoffers komen naar buiten en doorbreken sociale taboes. Zo kwamen begin maart twee jonge vrouwen naar voor met getuigenissen over seksueel, fysiek en verbaal misbruik door Egyptische politie. Geweld tegen vrouwen gaat traditioneel gepaard met schaamte, maar de maatschappelijke haat tegen politiemisbruik blijkt nu te groot om zulke voorvallen nog langer stil te houden.
Seculier, religieus of beide?
Het thema van fysiek en seksueel geweld toont vooral de beperkingen aan van de twee sporen van ngo-werking en initiatieven gesteund door de staat. Al moet het gezegd worden dat het in sommige gevallen wel lukt om binnen dat kader belangrijk werk te doen.
Een prioriteit van de klassieke vrouwenrechten-ngo’s is de hervorming van het familierecht. Een van de meest doorgedreven en hardnekkige vormen van genderongelijkheid speelt zich ongetwijfeld hier af: binnen de wetgeving omtrent huwelijk, scheiding, voogdij, en erfrecht.
Ondanks verregaande secularisering van staatsorganen blijft het familierecht een domein dat binnen de religieuze beslissingssfeer blijft. Voor de meeste activisten blijft dit daarom het grote aandachtspunt, zowel voor seculiere feministen als islamitische feministes die pleiten voor hervormingen binnen het kader van de islam. Auteurs als Margot Badran zien meer radicale voorstellen geformuleerd worden binnen het islamitisch feminisme dan binnen de traditionele, seculiere, vrouwenrechtengroepen.
Uitgesproken religieuze feministen gaan namelijk naar de kern van deze ongelijkheden en stellen nieuwe interpretaties en methodes voor van de islamitische rechtstraditie. In dat aspect zijn zij de meer radicale stemmen (en daarom ook genegeerd door het religieuze bestel).
In de Egyptische situatie slaagden de seculiere vrouwenrechten-ngo’s er toch in om successen te boeken, in samenwerking met de officiële vrouwenraden. Zo verwierven vrouwen het recht om een eenzijdige scheiding aan te vragen – khul’a in het Arabisch. Een dergelijke verwezenlijking lukte alleen na jarenlang aandringen door de seculiere ngo’s, het inwinnen van steun van het religieuze bestel (namelijk dat khul’a niet in strijd is met Islamitisch recht) en het verkrijgen van de steun van de voormalige first lady, Suzanne Mubarak. Vandaag is khul’a een verworven recht dat niet meer ter discussie staat, tenzij door een aantal verloren islamisten die eigenlijk wel beseffen dat zij het pleit verloren hebben. De geïnstitutionaliseerde vormen van ngo-werk en staatsraden dienen daarom voorzichtig geëvalueerd te worden.De strijd voor meer gendergelijkheid is met andere woorden meervoudig.