Kind en badwater
Waarom we Darwin niet weg hoeven te gooien
Anja Meulenbelt, de bekende feministe en schrijfster, reageert op een eerder artikel van Myrthe Derksen over de populaire evolutiepsychologie. Derksen heeft wel een punt, zo stelt Meulenbelt, maar we moeten de evolutiepsychologie niet in zijn geheel laten gaan. De redenen hiervoor toont ze in een voorproefje van haar nog te verschijnen boek over de actualiteit van feminisme.
Ik ben het grotendeels eens met Myrthe Derksen, die een kritisch artikel heeft geschreven over de trend om vrouwen en mannen neer te zetten als totaal van elkaar verschillende wezens. We kennen de bestsellers: John Gray is miljonair geworden door zijn Mannen komen van Mars en vrouwen van Venus industrie, maar in eigen land hebben we ook Dick Swaab met zijn bestseller Wij zijn ons brein (2012). Daarin misbruikt hij zijn status als hersenonderzoeker om vergaande speculatieve opvattingen over gender te verspreiden. In zijn gedachtewereld zijn mannen sinds de oertijd geprogrammeerd op jagen en dus op kostwinnen, en vrouwen zijn verzorgend want ze worden moeder. En dat zou dan, volgens de evolutieleer, vastliggen in onze hersens die in de baarmoeder, onder invloed van testosteron, mannenhersens of vrouwenhersens worden. Waarna de mannen de boze wereld in gaan om met een everzwijn, of nee, een zak geld thuis te komen. Terwijl vrouwen thuis blijven met de kinderen en alvast de piepers hebben opgezet.
Er is een markt voor dit soort oubollig conservatisme. Het verkoopt aanzienlijk beter dan de inmiddels planken vullende boeken met serieuze analyses en onderzoeken van, ik noem er een paar, Asha ten Broeke, Cordelia Fine, Sandra Bem, Rebecca Jordan-Young, Barnett en Rivers, en o ja, Anja Meulenbelt. Myrthe Derksen heeft dan ook absoluut een punt als ze die als ‘evolutionaire psychologie’ verkochte rimram wil bestrijden. Alleen: ik vind het jammer als ze daarmee elke vorm van evolutiedenken als kind met het badwater weggooit. We kunnen er als feministes best wat aan hebben.
Lees Sarah Blaffer Hrdy (spreek uit Hurdy, als in birdy) die een paar fascinerende dikke boeken heeft geschreven over de evolutie van het menselijk moederschap: ‘Moederschap’ (2000) en recenter: ‘Een kind heeft vele moeders’ (2009). Hrdy is sociobiologe en antropologe. Zij laat haarfijn en ruimschoots onderbouwd zien waarom Swaab en de zijnen op veel punten ongelijk hebben.
Dit is het eerste punt: praktisch alle moeders waren werkende moeders, bij bijna alle diersoorten, bij de primaten - onze neefjes en nichtjes aap – maar ook nu bij de volken die nog leven als jagers en verzamelaars. Nergens, nooit, zaten vrouwen passief thuis te wachten tot meneer met de buit thuis kwam. Al in de vroegste tijd werd het voedsel voornamelijk door vrouwen verzameld, waaronder waarschijnlijk ook klein wild. Haar tweede punt: de eerste gezinsvorm was niet vadermoederkind, maar bestond uit groepen van moeders met kinderen en andere vrouwen. De mannetjes waren lang niet altijd de baas. Het fascinerende van Hrdy is verder dat ze laat zien dat moederschap altijd een kwestie van keuzes en dilemma’s is geweest. Laat je je kind achter in de verzorging van anderen als je er op uit gaat om wortels en bessen te zoeken, zodat je je handen vrij hebt en meer kunt dragen, of neem je je kind mee om het op tijd de borst te geven en hoe doe je dat dan? Het zou wel eens kunnen zijn dat het uitvinden van netten waarmee een kind op de rug kon worden gedragen de belangrijkste bijdrage was om moeders mobieler te maken. En nog een punt: ook toen stonden vrouwen voor keuzes: zie je mannen alleen als de verwekkers van je kinderen of probeer je mannen ook over te halen voor hun kroost te zorgen? De grap is dat de eerste mannelijke darwinisten bij het bestuderen van de chimpansees een ‘harem’ zagen zodra ze een groep vrouwtjes met kroost en een enkel mannetje bij elkaar zagen zitten, en aannamen dat het dominante alfamannetje de baas was over ‘zijn’ vrouwen. Maar sinds we DNA-onderzoek hebben, en primatologen wat meer letten op het gedrag van de vrouwtjesapen weten we dat de helft van de chimpbabies niet verwekt is door de alfamannetjes. De vrouwen gaan er regelmatig vandoor en duiken de bosjes in met mannetjes van lagere status.
Hrdy stelt dat seksualiteit en moederschap door mannelijke wetenschappers nooit als samenhangend verschijnsel onderzocht zijn, omdat de mannen seks en moederschap zagen als twee haast tegenstrijdige zaken. Seks, in die opvatting, is wat mannen met vrouwen doen, vanwege hun natuurlijke taak om hun genen door te geven. En moederschap is wat vrouwen doen als bijdrage aan de instandhouding van de soort. Het punt is natuurlijk dat het ene niet bestaat zonder het andere. Vrouwen hebben meestal een veel actievere rol in het kiezen van seksuele partners dan vroeger werd aangenomen. Zo blijken veel apenvrouwtjes behoorlijk promiscue te zijn. De bonobo’s zijn zelfs echte hippieapen die ‘make love not war’ op het harige lijf geschreven staat. Komen de bonobo’s in aanraking met een vijandige groep, dan wordt het niet vechten, zoals bij de chimpansees, maar neuken. De vrouwtjes doen het met alle mannetjes van de andere groep, en ook nog met de andere vrouwtjes. Slettebakken zijn het. En in onze mensentaal heeft dat een negatieve klank: een slet is een slechte moeder. Maar apenvrouwtjes, ook bij de agressievere soorten, weten heel goed wat ze doen. Een mannetje dat met een vrouwtje heeft gepaard zal nooit haar jong doden – het zou zijn eigen kind kunnen zijn. En hoe meer mannetjes denken dat ze wel eens de pappa van het kleintje kunnen zijn, hoe veiliger die jongen zijn. Promiscuïteit als ultieme moederlijkheid, dus. Sloeries als de beste moeders. Kijk, daar zou Darwin nou nooit op zijn gekomen.
Swaab heeft geen kaas gegeten van evolutie. Dit blijkt uit zijn tweede denkfout: het kenmerk van het evolutionaire denken is nu juist niet dat menselijke (mannelijke of vrouwelijke) eigenschappen voor eeuwig in beton zijn gegoten. Evolutie gaat over ontwikkeling. Dat wij mensen tot op heden hebben overleefd, zelf in barre streken, komt doordat we met onze hersens van alles kunnen bedenken om ons beter aan te passen aan de omstandigheden. We zijn van nature culturele wezens en we zijn biologisch gezien behoorlijk flexibel. Zelfs onze hersens zijn veel plastischer dan Swaab ons wil laten geloven. Toegegeven, gedragsaanpassingen gebeuren niet van de ene dag op de andere. We kunnen zien dat mensen worstelen met ingesleten gewoontes en oude denkbeelden, al is het nog zo duidelijk dat die niet langer functioneel zijn. Toch kunnen we, terugkijkend op onze wereld zoals die was vóór de tweede feministische golf, waarnemen dat er heel veel is veranderd. Al blijft dat voorlopig een ‘is het glas halfvol of halfleeg’-discussie.
Zo kun je, met de evolutieleer als interpretatiekader, begrijpen waarom op een bepaald moment de tweede golf feminisme ontstond. Het is geen ‘tegennatuurlijk’ verschijnsel, zoals de conservatieve mannen en een paar vrouwelijke handlangers ons willen laten geloven. Zo noemt de aartsconservatieve filosoof Andreas Kinneging het feminisme bijvoorbeeld ‘een vergissing uit de jaren zestig’. Maar wij kunnen het ook zien als een volstrekt logische aanpassing aan nieuwe omstandigheden. Met de pil werd moederschap voor het eerst in de geschiedenis een keuze. Omdat we niet meer tien kinderen hoeven te krijgen om er slechts een paar van over te houden, hebben we kleinere gezinnen. Kinderen verzorgen hoeft, voor de vrouwen die daarvoor kiezen, niet langer een groot deel van hun leven in beslag te nemen. Daarnaast waren vrouwen nog nooit eerder zo goed opgeleid. Logisch gevolg: vrouwen hebben hun gemeenschap, hun samenleving veel meer te bieden dan alleen thuis te wachten op de kostwinner. Feminisme was op dat moment dus volstrekt adaptief.
En dat zoveel mannen in de weerstand schoten bij de opkomst van het feminisme? Ja, ook dat kunnen we begrijpen uit het evolutieonderzoek. De evolutionaire belangen van mannen en van vrouwen liepen nooit zomaar parallel, al hadden ze samen de taak om de mensheid voort te zetten. In de boeken van Hrdy kunnen we lezen hoe vaak mannen probeerden om vrouwen tot hun eigendom te maken en haar seksualiteit te beheersen, om zeker te zijn van hun vaderschap. Tegelijkertijd bedachten vrouwen hun eigen strategieën om onder dominante mannen uit te komen. Ze zochten de vrijheid om zelf partners te kiezen, maar probeerden ook mannen tot zorg voor hun kinderen aan te zetten. Hieruit is te zien dat de evolutiepsychologie heel wat dynamischer kan zijn dan het simpele vrouwen-zijn-zus-en-mannen-zijn–zo-denken En we kunnen waarnemen dat de actuele thema’s over verdeling van werk en zorg een lange evolutionaire voorgeschiedenis hebben.
Het lijkt mij belangrijk om de evolutionaire psychologie niet als enig verklarend model voor de huidige verhoudingen tussen de seksen te hanteren. Je kunt er niet alles mee verklaren. Hrdy zegt zelf er nog niet uit te zijn waarom het met de vaderzorg nog niet echt opschiet. Hoewel je intussen heel goed kunt beargumenteren dat vaders niet alleen door het loon dat ze thuis brengen maar ook door het delen van de zorg een veel grotere bijdrage zouden kunnen leveren aan het welzijn van kinderen, en dus aan de toekomst van de mensheid. Ik denk dat je voor een verklaring hiervoor bij de psychologie terecht moet. Primatoloog Frans de Waal heeft een prachtig boek geschreven over de eerste vormen van empathie en moraal bij apen, De bonobo’s en de tien geboden (2013). Hij zegt dat bijvoorbeeld verkrachting niet alleen evolutionair te verklaren valt, aangezien een derde van de slachtoffers te jong of te oud is om er zwanger van te worden, en je gedwongen seks dus niet kunt verklaren uit de mannelijke drift om hun genen te verspreiden. Ik ga er vanuit dat we niet hoeven te kiezen voor maar één verklaringswijze. Ik heb bij het begrijpen van de vorming van gender bijvoorbeeld veel gehad aan de dieptepsychologie, zoals van Nancy Chodorow. Ik ga er ook vanuit dat we altijd naar sociaaleconomische factoren moeten kijken, zowel sociologie als economie dus. Daarbij hoeven we de biologie en de evolutionaire psychologie niet geheel en al overboord te gooien, maar kunnen die kritisch gebruiken.
We hebben in onze geschiedenis naast interessante vrouwen een paar grote mannelijke denkers voortgebracht: Darwin, Freud, Marx. Ze hebben ons elk een baanbrekende manier van denken meegegeven. Tegelijk waren ze ontegenzeggelijk beperkt door het feit dat ze mannen waren, en kinderen van hun tijd. Wij kunnen nu zien hoe veel verder ze hadden kunnen komen in hun denken wanneer ze niet beperkt waren geweest door hun masculinistische bril.
Darwin, een pionier op het gebied van evolutie en natuurlijke selectie, was er zo van overtuigd dat mannen de superieure sekse waren dat hij vergat naar de vrouwen te kijken, en niet kon luisteren naar de wijze vrouwen uit zijn tijd. Waaronder George Sand. Freud heeft ons een revolutionaire visie op het ontstaan van sekseverschillen meegegeven: hij ging ervan uit dat kinderen biseksueel werden geboren, en dat mannelijkheid en vrouwelijkheid zich pas in de loop van hun eerste jaren zou ontwikkelen. Daarmee was hij verder dan menige huidige wetenschapper die weer terugvalt in het simpele ‘mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn aangeboren’. Freud was omringd door hoogst intelligente vrouwen (die hij betitelde als meer ‘mannelijk dan vrouwelijk’) maar hield tegelijkertijd hardnekkig vast aan wat hij de ideale uitkomst vond van de ontwikkeling van vrouwelijke seksualiteit: passief, op mannen gericht, en met een seksualiteit die was verhuisd van hun clitoris naar hun vagina - wat anatomisch gezien niet eens kan.
Marx heeft ons een denken meegegeven waardoor we nooit meer vergeten hoe ons leven wordt bepaald door economische belangen. We begrijpen dat de arbeidsdeling, de verdeling van bezit, de verdeling in rijk en arm, in dominant en ondergeschikt, geen natuurlijk verschijnsel is, maar door mensen is gemaakt en met geweld en dwang in stand is gehouden. Maar Marx, die omringd was door hem verzorgende vrouwen, zag de mensheid vooral als onderverdeeld in kapitalisten en proletariaat, en had geen oog voor de verzorgende en dus ook economische rol van vrouwen dwars door de klassen heen. De ‘consumptie’ die nodig was voor het in stand houden van de arbeidskracht kon je rustig overlaten aan de drang tot zelfbehoud en voortplanting van de arbeider zelf, schreef hij. Dat de soep niet uit zichzelf op tafel kwam bleef buiten zijn theorie, al kon hij dat fenomeen dagelijks waarnemen. Voor het feit dat huishoudelijke arbeid een economische factor was, al vond die niet in loondienst plaats, was hij blind. Nog in 1975 beet een marxist mij toe: ‘jullie (vrouwen) zijn geen historische categorie’. En nog steeds is het thema van de huishoudelijke arbeid actueel, en komt die terug in de eindeloos herhaalde debatten over de verdeling van werk en zorg. Waarbij duidelijk is dat het arbeidsbestel nog altijd de gemiddelde man als norm heeft voor wat een normale arbeidsdag is, en het dus de vrouwen zijn die klem komen te zitten in de keuze tussen werk en gezin.
Kortom, ons Nederlandse spreekwoord ‘eerst zien dan geloven’, is in werkelijkheid vaker ‘eerst geloven en dan zien’. Alleen dat zien wat in je geloof past. Darwin, Freud en Marx waren mannen die alleen dat deel van de werkelijkheid konden waarnemen dat paste in het genderschema in hun kop, ondanks het feit dat ze op andere punten geheel ‘out of the box’ konden denken. Deze grote denkers hoeven niet weg, maar het is aan ons, feministen, om over te nemen wat we kunnen gebruiken, (bedankt, jongens!), en het denken voort te zetten en het beeld compleet te maken. We zijn nog lang niet aan het einde van die feministische ontwikkeling. Myrthe Derksen eindigt haar artikel met de opmerking dat zogenaamde sekseverschillen wél kunnen worden verklaard door sociaal-maatschappelijke machtsrelaties tussen de seksen te analyseren. Mee eens. Maar nu moeten we verder.
Anja Meulenbelt werkt op dit moment aan een boek over de actualiteit van feminisme. Dit stuk voor Lover is een voorproefje.