Kinderen van de overheerser
Een essay over de Indische internalisering van koloniale waarden
Aanstaande maandag 17 augustus is het precies zeventig jaar geleden dat de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgeroepen, vandaag zeventig jaar geleden capituleerde Japan. Aan beide jubilea wordt uitgebreid aandacht besteed in de Nederlandse media, maar één ding blijft nog altijd schromelijk onderbelicht: de Indische Nederlanders en de toxische internalisering van koloniale waarden bij deze bevolkingsgroep.
Wie het over Indo’s heeft, moet één ding goed onthouden. Elke Indische Nederlander is uiteindelijk een kind van een inlander en een koloniale overheerser – het woord inlander gebruik ik bewust omdat die term in die tijd door zowel de Nederlandse kolonisten als de Indo’s werd gebezigd. Toen de onafhankelijkheid werd uitgeroepen waren er pakweg 500.000 Indo’s die voor de Nederlandse nationaliteit kozen. Een complete bevolkingsgroep ontstaan uit seksuele relaties tussen Belanda’s en inlanders, vaak buitenechtelijk. Tijdens de koloniale overheersing vormden zij de tussenlaag tussen de autochtone bevolking en de Nederlandse regerende klasse. Ze vormden de politiemacht en het leger, ze waren de uitvoerders van het Nederlandse beleid. Voor zover ik weet, is er geen andere koloniale macht geweest die zo systematisch haar eigen kinderen van gemengd bloed heeft ingezet om die macht uit te oefenen.
Mijn grootvader van mijn vaders kant was zo’n kind. Gekend heb ik hem nooit, hij overleed voor mijn geboorte. Ik gebruik zijn geschiedenis omdat die exemplarisch is voor die van zo veel Indo’s. Het verhaal van zijn geboorte laat zich kort samenvatten: de resident ging een jaar op reis en toen hij terugkwam had zijn vrouw een donker kindje gebaard. Erkend werd hij niet, maar om een schandaal te voorkomen kreeg hij wel de Nederlandse achternaam van de resident: Van Loon. Die naam die ik nu ook nog draag, is dus enkel de naam, ik heb geen Van Loon-bloed. Net als veel Indo’s kwam hij bij de politie terecht, waar hij zich uiteindelijk wist op te werken tot commissaris. Hij was een trotse man, luidde de familiaire overlevering, ook berucht om zijn charme, die mijn vader van hem erfde en sindsdien de Van Loon-charme ging heten. Wat op zich best ironisch is, omdat de kans groot is dat die charme afkomstig is van de onbekende voorvader die de vrouw van de resident wist te verleiden. Tegen de tijd dat mijn grootvader mijn grootmoeder ontmoette, was hij weduwnaar en al vader van zes kinderen. Het was geen liefde op het eerste gezicht, zo luidt de familieoverlevering. Mijn eveneens Indische oma, die een nicht was van de toen al gevierde schilder Jan Toorop, mocht niet trouwen met de man op wie ze echt verliefd was en trouwde uit protest met de eerste de beste man die ze tegenkwam: mijn grootvader.
Ik onderbreek hun verhaal op dit punt, omdat de rest ervan samenhangt met mijn redenen om dit essay te schrijven. Die aanleiding ligt namelijk in de (inmiddels verdwenen) reactie over de Indische geschiedenis onder een artikel van de Volkskrant, waarin leden van de Facebook-pagina Nederland Mijn Vaderland aan het woord kwamen. In de felle discussie onder de link over vooral het vluchtelingenprobleem zat één reactie die me heel, heel boos maakte. Iemand die zich verder niet onder eigen naam bekendmaakte, beweerde dat de Indische Nederlanders enkel dankbaar waren, en hadden moeten zijn, voor hun goede opvang in dit land tijdens de repatriëring. Een aperte onwaarheid.
Zichtbaar, maar verzwegen
Dan nu weer terug naar vooroorlogs Indië en die complete bevolkingsgroep die daar de buffer vormde tussen de kolonisten en de inlanders. Als kinderen van de overheerser wilden ze toen al het liefst bij de Nederlanders horen, ze keken neer op de inlanders. Hun hele bestaansrecht was gebaseerd op de aanname dat het blanke bloed hen net een graadje beter maakte. Toen al een giftige aanname. Ze wilden Nederlandser dan Nederlands zijn, en dienden hun koloniale vaders met een trouw die voor mij, derde generatie Indo, bijna onvoorstelbaar is in het licht van het verdere verloop van de geschiedenis. Dat er na het uitroepen van de onafhankelijkheid zo veel van hen voor de Nederlandse nationaliteit kozen, was dan ook alleen maar logisch. De Indonesische onafhankelijkheidsstrijd bekeken ze met afschuw, net zoals ze dat later bij hun opstandige verwanten de Molukkers en de Ambonezen zouden doen. En nog steeds, ook bij veel Indo’s van mijn eigen generatie, zijn het nog vaak bijzonder gezagsgetrouwe mensen met een sterke voorkeur voor rechtse politiek. In mijn vaders generatie is die voorkeur het sterkst. Daar verbaas ik me al lang over, omdat juist hún ouders na de onafhankelijkheidsverklaring in hun nieuwe thuisland zo verraden werden.
De Indische Nederlanders die hun nieuwe vaderland zo trouw hadden gediend, kregen hier geen warme ontvangst. In Indonesië waren ze geen Indonesiërs geweest, maar hier waren ze ook geen Nederlanders. Er is documentatie genoeg over de pensions waar ze in ondergebracht werden, over de gezinnen die uiteen gerukt werden, over de armoede die ze leden – voor wie meer wil weten heb ik aan het eind nog wel wat bronnen – dus ik hou het voor nu even bij die persoonlijke geschiedenis. Want mijn grootvader, de trotse commissaris van de politie, moest hier wc’s schoonmaken. Het brak hem en hij leefde niet lang meer. Het gezin dat hij achterliet was zo arm dat mijn vader niet eens thuis kon wonen, hij moest worden ondergebracht bij een vriendin van zijn moeder, die op haar beurt haar hele leven lang gewerkt heeft om haar gezin te onderhouden, ongeacht de leukemie in de laatste tien jaar van haar leven. Dus zeg tegen mij niet dat die opvang van de Indische Nederlanders hier zo goed was. Al ken ik deze verhalen vooral van mijn moeder, omdat er in mijn vaders familie niet over gepraat wordt. Zichtbaar, maar verzwegen.
Mijn moeder komt ook uit Indonesië, maar is niet Indisch. Haar moeder was een Oostenrijkse en haar vader was Chinees. Een Chinese tandarts uit Semarang. Hun geschiedenis is weer een heel ander verhaal, dat in dit essay niet ter zake doet, behalve dat het mijn eigen positie in de Indische kwestie verduidelijkt. Door mijn moeders achtergrond kijk ik namelijk zowel vanuit de positie van de buitenstaander als die van de insider naar de Indische geschiedenis. Ze was zeventien toen ze mijn vader ontmoette. Omdat Indische mensen in Nederlands-Indië ook al altijd naar Chinese artsen gingen deden ze dat ook vaak nog hier, vandaar dat mijn Chinese opa een groot deel van de Indische gemeenschap in Den Haag tot zijn clientèle kon rekenen. Mijn moeder voelde zich, als kind van een nog zeldzamer cultuurverbintenis in Nederland, sterk aan ze verwant. Als dochter van een Chinese tandarts was ze voor de Indische kant de best mogelijke partij die mijn vader kon treffen. Zolang mijn ouders getrouwd waren, bracht ik vrijwel elke zondag bij zijn Indische familie door. Maar pas toen ik volwassen was zou ik me verdiepen in hun geschiedenis.
Tussen trots en schaamte
Mijn vader, zijn zussen, zijn neven en veel Indische mensen die ik in mijn jeugd leerde kennen, hadden één ding met elkaar gemeen. Ze leefden in een spagaat tussen trots en schaamte. In de buitenwereld deden ze zoveel mogelijk hun best om erbij te horen, zich aan te passen, hun Indisch-zijn te verdoezelen, terwijl ze binnenshuis zo veel en vaak mogelijk op een kluitje kropen en hun Indisch-zijn vierden. Lange formicatafels volgeladen met Indische lekkernijen waar alle tantes een week voor in de keuken stonden, krontjong en Tante Lien: zo zagen mijn zondagen eruit. Maar buitenshuis was Nederlandser dan de Nederlanders zijn nog meer een kwestie van overleving dan in het oude moederland. Mijn vader zal het verhaal niet vertellen, maar van mijn moeder weet ik dat hij kort na hun huwelijk een aanstelling zou krijgen in Curaçao. Mijn moeder had al tropenmeubilair gekocht toen de hele aanstelling ineens niet doorging. De werkgever had een foto van hem gezien en hem als te donker beoordeeld. Hoe blanker je was als Indo, hoe beter. Mijn vaders jongste zusje werd door haar eigen familie vaak met haar donkere huidskleur geplaagd, terwijl de Indische erfenis tegelijk gekoesterd werd.
Die spagaat tussen trots en schaamte, een toxische internalisering van koloniale waarden, was op meer manieren zichtbaar. Zoals in de vetes tussen Indo’s en Molukkers bijvoorbeeld. Al in mijn vaders puberteit braken er regelmatig straatgevechten uit tussen Indische en Molukse gangs, en het enige dat erger was dan een links vriendje was een Moluks vriendje mee naar huis nemen. De opstandigheid van de Molukkers werd door veel Indische Nederlanders als verraad gezien. Bijna alle Indo’s van mijn vaders generatie die ik kende, stemden VVD. Ik bewaar geen enkele herinnering aan Joop den Uyl, behalve mijn vaders stem die roept: ‘Zet die tv uit, die man wil ik niet in mijn huis.’ Protesteren was not done. Ik herinner me hoe verrast ik was toen ik op mijn twintigste een Indisch vriendje kreeg dat PvdA stemde. Ik kende helemaal geen linkse Indo’s. Zijn moeder was Indisch, zijn vader niet, misschien was dat het.
Wilders als eindproduct van koloniale internalisering
Van de week nog riep een (niet-Indische) vriendin verrast dat ze geen idee had dat Wilders Indisch was. Terwijl het voor mij niet te missen was. Onder dat geblondeerde haar kúnnen zijn trekken niet Indischer. Het is verleidelijk om op basis van dat geblondeerde haar tot de conclusie te komen dat oud-VVD’er en huidig PVV-leider Wilders het schoolvoorbeeld is van de Indo die Nederlandser dan Nederlands wil zijn. Het verontrustende eindproduct van die toxische internalisering van de waarden van de overheerser; van een land dat haar koloniale geschiedenis niet onder ogen wil komen. Wilders stilzwijgen over zijn Indische achtergrond versterkt de indruk dat hij zich daarvoor schaamt. Dezelfde schaamte die ik in de Indo’s van mijn vaders generatie zag.
Veel Indo’s van de derde generatie waar ik toe behoor kennen die schaamte al niet meer. In onze tijd was Indisch-zijn al bijna een statussymbool geworden. We hoefden onze afkomst niet te verbergen, ze maakte ons exotisch, uitzonderlijk. Indische jongens en meisjes werden op mijn middelbare school als de meest begerenswaardige partners gezien. Indisch-zijn was geen belemmering meer voor een maatschappelijke carrière, als de eerste en best aangepaste migrantenstroom werden we afgezet tegen de nieuwere migranten en geprezen om ons vermogen ‘erbij te horen’. Het gaf mijn generatie de vrijheid om onze eigen politieke koers te bepalen zodra we het ouderlijk huis verlieten, dat ene Indische vriendje dat links was is allang geen uitzondering meer in mijn generatie. Maar ook Indo’s van het Wildersslag zijn dat niet, een groot deel van de PVV-achterban heeft een Indische achtergrond. Als buitenstaander én insider vind ik dat zowel begrijpelijk als pijnlijk: de eerste migrantenstroom die zich tot zo veel racisme laat verleiden. De enige oplossing ligt naar mijn idee in de, lang achterstallige, erkenning van het koloniale verleden van Nederland, en een eerlijke blik naar haar eigen geschiedenis.
__________________________________________________________
Bronnen & links:
De Uittocht Uit Indië, 1945-1995 – Wim Willems (bij Ons Erfdeel)
Nederland moet Indonesisch verleden durven onderzoeken – NRC
‘Waarom wij zo weinig van de oorlog in Indonesië afweten – De Correspondent
Wreker van zijn Indische grootouders – De Groene Amsterdammer over de Indische wortels van Geert Wilders