Mannenhaat, vrouwenhaat en de angst voor het lichaam
Met trots stellen we jullie voor aan Sanne van Driel, een van de twee nieuwe redacteuren die LOVER sinds kort rijk is en die onze content in de toekomst gaan verrijken. Sannes eerste bijdrage is een long-read, waarin ze dieper ingaat op wat het feminisme voor haar betekent en hoe ze dat wil invullen. Het is daarnaast een weldoordacht en bevlogen persoonlijk essay over haat en het lichaam. Zelfhaat, mannenhaat, vrouwenhaat – en welke rol de angst voor het lichaam daarin speelt. Maak kennis met Sanne.
Met haar artikel Vrouwen die mannen haten heeft LOVER-redacteur Natasja van Loon me geprikkeld om opnieuw na te denken over mijn eigen mannenhaat. Haar woorden ‘ik ben dol op mannen (maar..)’ bleven in mijn hoofd hangen: zou ik dat zelf durven zeggen, en het menen? Ik realiseerde me dat ik niet zozeer geneigd ben mannen te haten, maar eerder om ze helemaal niet serieus te nemen, om ze belachelijk te vinden, om niet te kunnen geloven dat ze kunnen denken dat ze zoveel ruimte kunnen innemen.
Mijn houding ten opzichte van mannen die mij intimideren is 'uit de hoogte', ik trek me terug in een geestelijke ruimte waar ze me niet kunnen raken. Volgens mij is dat een soort tweede (derde, vierde, tigste) generatie-haat, een onverwerkte woederest, niet voortkomend uit fysiek geweld dat mij direct is aangedaan, maar mijn reactie op mijn kennis van het geweld dat vrouwen is en wordt aangedaan, en de doorwerking van de macht van mannen op mijn geestelijke ontwikkeling. Het is een uiting van verontwaardiging over eeuwenlange aandacht voor (witte burger) mannen en enkel hun prestaties, hun intellectuele ontwikkeling, hun interesses, hun lusten. En opgebouwde woede over de vanzelfsprekendheid van hun spreken, hun schrijven en hun seks, terwijl ik, (wit burger)meisje, zwijgend toekeek om ervan te leren, niet begrijpend waarom ik me vaak niet herkende in hun verhalen en waarom ik zo bang was om erover mee te praten. Als die woede geen constructieve uitingsvorm vindt, dan zal er sprake zijn van haat.
Dit is waar mijn persoonlijke feministische strijd over gaat. De strijd van een wit burgermeisje dat geen wit burgermeisje wil zijn, geen witte burgervrouw of -man wil worden, en ondankbaar is voor haar privileges als die betekenen dat ze als braaf meisje op haar plek moet blijven en zich niet druk hoeft te maken om de rest van de wereld. Ik heb me lang geschaamd voor deze minderwaardig geprivilegieerde positie, gedacht dat ik geen recht van spreken had omdat ik geen ervaring had met 'echt geweld' en 'echte onderdrukking'. Behalve dan het geweld dat ik mezelf aandeed, maar dat was neurotisch meisjesgedoe: anorexia, paniekaanvallen, obsessief leren voor school omdat anderen er anders achter zouden komen dat ik he-le-maal niks kon. Volgens mij is dat een soort tigste generatie-vrouwenzelfhaat, of post-zelfhaat:: een onverwerkte woederest die zich tegen het eigen lichaam keert.
In het artikel waar Natasja naar verwijst, wordt ironische misandrie afgezet tegen de structurele misogynie van het patriarchaat. Het doet er niet toe of feministen mannenhaters zijn (of dat een feministe een mannenhater is) – tenminste, niet als argument om hen de mond te snoeren over vrouwenhaat. Ondermijnende grappen en wraakfantasieën kunnen niet worden weggestreept tegen vrouwenmoord en verkrachting. Daar ben ik het mee eens. Een feminist (dis)kwalificeren of vermanend toespreken met de term mannenhater is een manier om het opnieuw niet te hoeven hebben over geweld tegen en de pijn en woede van vrouwen.
Ook ben ik groot voorstander van het uitleven van geweld van vrouwen tegen mannen – in fantasie, spel en kunst althans. Dat is niet alleen iets wezenlijk anders dan werkelijk geweld, maar ook iets anders dan fantasieën waarin vrouwen structureel worden geseksualiseerd, gekleineerd, aangerand, verkracht, geslagen, vermoord. Waarom? Omdat dit fantasiegeweld aan de orde van de dag is, zowel in taaluitingen, in beelden als in de werkelijkheid – het onderscheid is in deze beeldcultuur niet helder te maken: beelden produceren en reproduceren de werkelijkheid en zijn in die zin ook zelf gewelddadig – en zij daarom de misogyne status quo bevestigen en reproduceren. En toch heb ik het idee dat in het, terechte, punt dat ironische misandrie niet in verhouding staat tot structurele misogynie juist opnieuw onduidelijk wordt waar mannenhaat over gaat, en waar vrouwenhaat over gaat, en wat de aard is van het geweld tegen vrouwen. Want als we het over haat hebben hebben, wie wil wat dan vernietigen?
Feminisme in de kroeg
Het vooroordeel dat feministen mannenhaters zijn is zo cliché en vervelend dat ik nooit de behoefte heb gevoeld er serieus op in te gaan. Typisch zo'n idee van domme gasten die je tegenkomt in de gemiddelde kroeg, of de vrouwen die je in diezelfde kroeg tegenkomt, die zichzelf half bewusteloos houden door zich alleen echt druk te maken om hun uiterlijk. Gewone mensen die over het algemeen weinig problemen ervaren, en diegenen die dat wel doen al snel als probleemmakers, probleembedenkers of beschuldigers afdoen. In zo'n kroeg werkt een gesprek over feminisme en de structurele misogynie van het patriarchaat niet. Stel dat ik daar dit zou zeggen: ‘Het feit dat jij het idee hebt dat je wel een beetje in mijn buurt kan hangen, me aanstaren en zonder mijn instemming aan mijn billen mag zitten, getuigt van een structuurfout in je psyche als gevolg van je opvoeding in een patriarchale samenleving, waarin je hebt geleerd dat het OK is op deze manier uiting te geven aan je lustgevoelens voor vrouwen, en dat dit zelfs een essentieel onderdeel vormt van je man-zijn. Maar voor mij is dat helemaal niet OK, ik voel me aangetast in mijn fysieke integriteit, wat een mensenrecht is, dus wil je daarmee ophouden?’ Nee, dat zou geen enkel effect sorteren. ‘Blijf van me af’ en ‘rot op’ zijn adequatere manieren om me te handhaven.
Toch kosten ‘blijf van me af’ of ‘rot op’ zeggen, of een tik uitdelen als dat nodig is, me grote moeite. Ik heb als meisje geleerd om aardig en beleefd te zijn, vriendelijk te glimlachen, er vanuit te gaan dat de ander het goed bedoelt, en zélfs dat aangestaard, nageroepen, achtervolgd en betast worden moet worden opgevat als een compliment. Wie dit niet kan geloven: kijk maar eens naar de reacties op deze anti-street harassment-video (10 hours of walking in NYC as a woman). Ik heb lang gedacht dat ik me moest wapenen tegen seksuele intimidatie door erboven te staan, beter te weten, onaantastbaar te zijn in mijn uitstraling. Een groot onderdeel van deze zelfbescherming was niet erkennen dat er sprake was van intimidatie, niet voelen en niet laten zien dat ik kwetsbaar was. Geen contact maken, ook niet, of zeker niet, met mezelf. Feminisme, mannenhaat, gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen waren abstracte begrippen, waarvan ik het belang wel erkende, maar ik had het idee dat ze niet echt over mij gingen. Het woord misogynie kende ik niet, al was ik wel allang bekend met mijn moeders zelfhaat, die ik onvermijdelijk van haar had overgenomen.
Vrouwelijke zelfhaat
Als 12-jarig meisje beschouwde ik mezelf als iemand met een minderwaardigheidscomplex en was ik elke dag doodsbang dat iemand mijn lichaam zou opmerken. Ik had een panische angst voor lichaamsbeharing en droeg altijd een pincet bij me, zodat ik niet de hele dag in paniek hoefde rond te lopen als ik een haar zag. Ik doem-fantaseerde erover dat ik onvoorbereid verkracht zou worden en de verkrachter zich vol walging zou uitlaten over mijn lichaam. Ik stelde mezelf gerust met de gedachte dat ik alles wel onder controle zou kunnen houden, als ik maar aan mijn pincet dacht, en niet te veel at, en deodorant opdeed, en genoeg sportte, en niet liet merken dat ik in paniek was over zulke domme oppervlakkige dingen terwijl ik toch zeker een slim meisje was, tenminste, zo leek het, dus ik moest zorgen dat ik niet door de mand zou vallen en hard blijven leren, en doen alsof het niet zo obsessief hard was, want ik was toch zeker niet zo suf dat ik geen leven had naast school? Ik wilde niet bang zijn, zoals mijn moeder, en mezelf niet haten, zoals mijn moeder, dus ik moest supervrouw worden, een vrouw die alle beperkingen van het vrouwzijn heeft overwonnen en toch geen man is.
Is dat feminisme? Is dat vrouwenhaat? Is dat mannenhaat? Is dat een psychische aandoening? Het is in elk geval een strijd waarin ik mezelf geweld aandeed, ingegeven door negatieve (voor)beelden en ideeën over vrouwzijn, en een schrijnend gebrek aan positieve voorbeelden. De vraag is alleen: wordt die strijd gedreven door haat, dat wil zeggen, wil tot vernietiging?
Het begrip misogynie leerde ik via de film Antichrist van Lars von Trier, die het probleem van misogynie in de Westerse, (post-)christelijke, (post-)moderne, kapitalistische samenleving op briljante wijze aan de kaak stelt. Het is een horror die normaal gesproken onderdrukt blijft en slechts in de waanzinnige woede van een vrouw tot uiting kan komen; een horror die de ontstaansgeschiedenis vormt van de moderne kapitalistische samenleving en uiteindelijk ook van de moderne, geëmancipeerde vrouw. Het begint met de vervolging en het verbranden van vrouwenlichamen die niet passen in het christelijk-kapitalistische keurslijf van de zedige moedervrouw die haar leven in dienst stelt van Heer en man, haar lichaam in dienst van reproductieve arbeid. Deze vrouwen zijn heksen, duivelse natuuraanbidders.
Silvia Federici stelt en onderbouwt in haar boek Caliban and the Witch dat de heksenvervolgingen een van de grote strategieën vormden in de vestiging van het kapitalistisch systeem. Zij wijst hiermee ook op de misogyne blinde vlek van de filosoof Michel Foucault, die wel ziet dat het vrouwenlichaam een cruciale rol vervult in de disciplinerende machtswerking van het moderne kapitalistische systeem, maar geen expliciete aandacht besteedt aan de macht die vrouwenlichamen vernietigt. Hiermee bevinden we ons midden in Antichrist, en de vraag die ik stel over het probleem van misogynie in het kapitalistische patriarchaat, de aard van het geweld tegen vrouwen daarin, en wie erbinnen of erbuiten vallen.
De potentieel vernietigende kracht van het vrouwenlichaam
De vrouw in Antichrist is een geëmancipeerde vrouw, moeder en getrouwd, werkend in de wetenschap: ze schrijft een proefschrift over de heksenvervolgingen, getiteld Gynocide. Het algemeen aanvaarde verhaal van hoogopgeleide, geëmancipeerde subjecten in deze tijd is dat de gynocide een afschuwelijke, voor ons onvoorstelbare praktijk is geweest in een tijd dat de kerk te veel macht had en de mensen onwetend waren. De vrouw begint tijdens haar onderzoek echter te vermoeden dat de aanklachten tegen de vrouwen op waarheid berusten, dat hun lichamen door de natuur gecontroleerd worden en dat zij werkelijk slecht zijn. Ze heeft net haar kind verloren (dat uit het raam viel terwijl zij seks had met haar man) en wordt verteerd door schuldgevoelens, angst en verdriet.
Haar man, die psychotherapeut en door en door rationeel is, wil haar doen inzien dat haar angst irrationeel is en de dood van hun kind niet haar schuld. Wanneer blijkt dat zij niet vatbaar is voor zijn geëmancipeerde rede, barst het geweld los dat in mijn neurotische zelfhaatpraktijken altijd netjes binnen bleef. De scene waarin zij zijn geslachtsdeel aan diggelen slaat, gaf mij een gevoel van bevrijdend afgrijzen en euforie. Het was de eerste keer dat ik getuige was van (seksueel) geweld van een vrouw tegen een man, en de man was al de hele film irritant in zijn beheerste, rationele onbegrijpende betweterigheid. Hij erkende de krachten van het vrouwenlichaam niet, en de angst die deze krachten oproepen. Hij deed het af als irrationeel, dom, of een goed te behandelen psychische klacht. Hij verdiende zeker een flinke klap voor zijn kloten.
Uiteindelijk is het echter alsnog de vrouw die door de man vermoord wordt en haar lichaam dat op de brandstapel eindigt. De kijker wordt aangemoedigd mee te gaan in de politiek incorrecte these dat vrouwen het verdienen om op de brandstapel te eindigen, zo niet omdat ze van nature slecht of gestoord zijn, dan wel omdat ze zichzelf gek maken door te geloven in het oordeel dat eeuwenlang over hun lichaam geveld is, waarvan ieder normaal nadenkend rationeel wezen weet dat dat oordeel onterecht was. We zien hoe de krachten van het vrouwenlichaam, haar lusten, haar angsten, haar vermogens, worden gedemoniseerd, gepathologiseerd, gebagatelliseerd of ontkend. Met steeds hetzelfde resultaat: de vernietiging van haar kracht. En zou die kracht ook niet vernietigd worden juist omdat deze potentieel gewelddadig is? Omdat ze de orde kan ontregelen, ja zelfs systemen omver kan werpen? En is haat niet het vernietigende effect van de angst voor de (potentieel) gewelddadige kracht van het vrouwelijke lichaam, en in bredere zin, alle verschillende lichamen, ongeacht of ze als man of vrouw gedefinieerd worden? Gaat feminisme niet over het aan de orde stellen van het geweld dat vernietigend is voor het zijn, hebben, en worden van een lichaam dat verschilt? Kunnen we ons voorstellen hoe mannen en vrouwen strijden zonder haat? Ik denk dat een voorwaarde is dat de boosheid van meisjes, de woede van vrouwen bevrijd wordt, niet om zich tegen mannen te keren, maar om te kunnen leven.
Mijn schrijven voor LOVER is in elk geval een stap om mijn schrijf- en publiceerblokkade los te maken en te voorkomen dat mijn onverwerkte woederesten zich tegen mij keren.