Ode aan de stille arbeid van een vrouw
Enige tijd geleden kreeg ik het in mijn hand gedrukt: een stevige A5-folder met daarop zes kleurrijke en fantasievol gebreide truien, afgebeeld tegen een witte achtergrond. De folder bleek een uitnodiging te zijn voor een veiling van de ‘Truien van Loes’. Het verhaal, in kleinere lettertjes, stond eronder. De Rotterdamse Loes Veenstra had in haar leven 550 truien gebreid. Ze was nu tachtig jaar. De truien hadden zich ongedragen opgestapeld in haar huis. Ik stelde het me voor: Bergen van truien. Truien weggestopt in zakken en dozen. Stapels van truien tot het plafond. De liefde, tijd en aandacht die in dit werk gestopt moest zijn, en dat het vervolgens stilletjes op zolder stof lag te verzamelen. Een ontroerend gegeven. Ik las dat het levenswerk van Loes nu zichtbaar was gemaakt. Na een boek en een flashmob zou er nu een veiling komen.
Heel goed, dacht ik. Het deed me denken aan Betsy Perk (1833-1906). De Nederlandse feministe die zich in de tweede helft van de negentiende eeuw inzette voor de waardering van door vrouwen vervaardigd handwerk. Een economische waardering wel te verstaan, voor werk dat in die tijd veroordeeld was tot het onopgemerkte en ‘onzelfstandige’ leven van de huisvrouw. Het idee dat vrouwen hun eigen positie konden verbeteren door hun creatieve talenten economisch in te zetten lag aan de basis voor de oprichting van de ‘Algemeene Nederlandsche Vereniging Arbeid Adelt’, en later de vereniging ‘Tesselschade’. Beide organisaties zetten zich in voor vakopleidingen en werkverschaffing voor vrouwen. En niet in het minst voor het vergroten van aanzien voor ‘typisch vrouwelijk’ werk.
Er lijkt veel te zijn veranderd, maar tegelijkertijd zo weinig. Uit gewoonte wordt breien geassocieerd met vrouwen. Reacties erop zijn vaak of warm, of afkeurend: iets daar tussenin lijkt vrijwel niet mogelijk. Hoe kun je je als feministe tot breien en handwerken verhouden, vraag ik mij af. Breien heeft altijd ambivalente betekenissen gehad. ‘Als de mannen tussenbeien eens gezellig gingen breien’, dan zou het afgelopen zijn met oorlog en ellende in de wereld, bedacht Annie M.G. Schmidt. Ze vereeuwigde de gedachte in het liedje Laat ze breien, geschreven voor de in de jaren zestig uitgezonden televisieserie Ja Zuster, Nee Zuster. De rustgevende invloed van breien zou vrede op aarde kunnen bewerkstelligen, was de boodschap.
Dat breien helemaal niet zo lief en zachtaardig hoeft te zijn, bewijzen de verhalen over de Franse tricoteuses: Parijse marktvrouwen die tijdens de Franse Revolutie al breiend de guillotine in het oog hielden, om geen terechtstelling te hoeven missen. Met verschillende steekvolgordes zouden ze de namen van de veroordeelden door hun breiwerken weven. Volgens de wildste varianten zouden ze zelfs plukjes haar van de terechtgestelden met hun wol vermengen. Vrouwen waren nog geen burgers, hadden geen politiek bestaansrecht. Beperkt en bewapend met herkenbare culturele codes overschreden ze de grenzen tussen privé en openbaar. De verhalen roepen associaties op met de mythologische Moirai, schikgodinnen, die de metaforische draad van het leven sponnen, opmaten en afknipten. Tegenwoordig zijn er ‘craftivisten’. Met ‘knit-ins’ verbinden ze het creatieve met het politieke. Zelf breien presenteren ze als een daad die ons bewust maakt van gemakkelijk consumentisme. Als een manier om een langzamer ritme te vinden in een maatschappij die draait om snelheid.
Ik heb de veiling van de truien van Loes gemist. Maar ik ben nieuwsgierig geworden naar haar verhaal. Op het filmpje van de flashmob zit Loes Veenstra als een vorstin op een troon. Een band speelt So happy together terwijl buurtgenoten een dansende optocht vormen. Allemaal hebben ze een trui van Loes aan. In een halve eeuw bij elkaar gebreid: stuk voor stuk kunstwerken. ‘Een cadeautje voor Loes,’ zegt Ivo van den Baar namens de initiatiefnemers. ‘Haar truien zijn nooit gedragen, tot vandaag.’ Het is een ode aan de stille arbeid van een vrouw.
Ik vraag me af wie de truien ontdekt heeft, wat het idee was achter het initiatief, en bel met Christien Meindertsma, de ontwerpster die, in opdracht van DNA Charlois, de flashmob en het boek over de truien van Loes heeft bedacht. Ze vertelt me dat Museum Rotterdam op zoek was naar bijzondere dingen van bijzondere Rotterdammers. Zo kwam het project ‘over leven in de Carnissebuurt’ tot stand, over de buurt waar Loes woonde. Die buurt stond bekend als een rauwe buurt met bijzondere mensen, getekend door overlevingsdrang en een harde mentaliteit om zich staande te houden. In het geval van Loes had die mentaliteit met de oorlog te maken. Haar ouders waren binnenvaartschippers die toen alles zijn kwijtgeraakt. Loes was nog maar een klein meisje.
De rest van haar leven is ze van alles gaan verzamelen. ‘Dat breien komt zeker voort uit die mentaliteit,’ vertelt Christien. ‘Altijd iets om handen willen hebben, zuinigheid. Bij bestudering van de truien kon ik zien dat elk bolletje wol tot het einde werd benut. Als er een stukje draad over was, gebruikte ze dat in de volgende trui.’ Ik vraag verder, naar de betekenis van breien en handwerken voor vrouwen. Christien vindt dat ze tot een generatie behoort waarvoor die vraag niet zo relevant is. ‘Vroeger was het misschien zo dat handwerken ergens voor stond, voor een bepaald imago waaraan je je wilde ontworstelen.’ Voor Christien speelt dat niet zo. ‘Voor mij is handwerk materiaal-technisch interessant, het ambachtelijke doet ertoe, of iets nu door een man of een vrouw is gemaakt, is niet relevant. Breien is ook niet typisch een vrouwenbezigheid. Visserstruien, bijvoorbeeld, hebben heel complexe patronen, en werden ook veel door mannen gebreid.’
‘En al die brei- en handwerkblogs die op internet circuleren?’ vraag ik. Voor veel vrouwen heeft handwerken een grote betekenis, het is een bezigheid die ze willen uitdragen en delen. Maar juist in dit kader lijkt breien, of handwerken, nog steeds een typische ‘vrouwenbezigheid’ te zijn die nog steeds met een stoffig imago te kampen heeft. ‘Ik begrijp waar je heen wilt,’ vertelt Christien. ‘Maar ik probeer in mijn eigen werk ver te blijven van de bloggende vrouwen sfeer. Loes is voor mij dan ook een beetje een vreemd project. Breien en huisvlijt heeft iets muffigs. Maar voor alles geldt dat als iets goed gedaan is, met veel eigenheid, het boven een soort muffigheid verheven wordt. Als Loes een ambachtsman was geweest die honderd uilen had geschaafd en geschilderd, was dat net zo interessant geweest.’
Ik vraag verder naar Loes. Ik kom erachter dat Loes als tienermeisje na de oorlog ijzerzaagster is geweest. En dat haar zus de eerste vrouwelijke kraanmachinist van Nederland was. Als ik vraag van wie Loes had leren breien, antwoordt Christien: ‘Van haar opa!’ Ze corrigeert zichzelf. ‘Van haar opa en oma, uit Groningen. Loes wist er een ware kunst van te maken. Ze was heel creatief, ze breide alle patronen uit haar hoofd’, vervolgt ze. Ik kom te weten dat Loes jong moeder werd. Dat ze altijd allerlei bijbaantjes had, maar ook veel tegenslagen heeft gekend. ‘Breien was voor haar een uitlaatklep voor een hard leven, iets om bezig te blijven. In die tijd had een vrouw een beperkt aantal mogelijkheden. Breien was dan een hele toegankelijke bezigheid: je hebt alleen twee naalden en een bolletje wol nodig. Maar als je Loes zelf zou vragen naar wat breien voor haar betekende, zal ze je vertellen dat ze anders alleen maar aan het roken zou zijn.’
De veiling van de ‘Truien van Loes’ heeft 2.700 euro opgebracht. De opbrengsten zijn voor Loes Veenstra.
De diverse initiatieven rondom de ‘Truien van Loes’ zijn tot stand gekomen op initiatief van Museum Rotterdam, Wandschappen en DNA Charlois. DNA Charlois was verantwoordelijk voor de uitvoering van de initiatieven, die weer onderdeel waren van een groter project. Zie: www.dnacharlois.nl.
Groepsfoto van Loes in de straat is van Joop Reijngoud.
De film is gemaakt door Roel van Tour en Christien Meindertsma.
De fotografie van het boek is van Roel van Tour en Matthijs Labadie.