Nieuwe wijn in oude flessen: Sprookjes en Feminisme
In december vorig jaar deed LOVER een oproep aan haar lezers om een feministisch sprookje te schrijven. Daar is met groot enthousiasme op gereageerd, vandaar dat we niet één, maar de vijf beste inzendingen zullen publiceren, vijf weken lang op elke vrijdag van de week. Na Wonder Woensdag is het dus nu ook Fairy Tale Friday bij LOVER. We hebben wel een winnaar uitgekozen, namelijk Mathilde Drooger met Haar, een feministische bewerking van het sprookje van Rapunzel. Deze winnende bijdrage zal aanstaande vrijdag het spits afbijten op LOVER’s Fairy Tale Friday. De sprookjesvrijdag wordt vandaag ingeleid door LOVER-redacteur Noortje Willems met een analyse waarin ze de traditionele sprookjescanon langs de feministische meetlat legt.
Ze is arm, maar heeft een mooi lijf, een aangepast stel hersens, een deugdelijk hart en kan bovendien rekenen op de hulp van een beetje magie. Hiermee, -of met héél veel geduld en vertrouwen in verlossing-, gaat haar ultieme wens in vervulling. Ondanks tegenwerking van jaloerse zussen, stiefmoeders en boze heksen krijgt ze de prins.
De totstandkoming van de sprookjestraditie
Het sprookje, het rebelse, heidense zusje van de mythe, koestert de dromen en fantasieën van generaties meisjes. De grote invloed die sprookjes hebben op de ontwikkeling van het zelfbeeld en noties van sociaal gewenst gedrag is onmiskenbaar. Maar het verzamelen, bewerken en opschrijven van de verhalen die tot op de dag van vandaag de sprookjescanon vormen is hoofdzakelijk een mannenaangelegenheid geweest. Het idee dat sprookjes voortkomen uit een pure, authentieke volkscultuur en dat ze universele en tijdloze kinderlijke waarheden overdragen mystificeert de patriarchale politiek van de aannames en boodschappen die canonieke sprookjesschrijvers hun verhalen meegaven.
Naar eigen zeggen verzamelden en reproduceerden de zeventiende-eeuwse sprookjesschrijvers overblijfselen van oeroude mythen die mondeling van generatie op generatie werden doorgegeven. Zij materialiseerden de verhalen verteld door grootmoeders bij het huiselijk haardvuur, of door ongeletterde boeren aan de stamtafel in de herberg. Inmiddels blijkt het dat mannen als Perrault, Grimm en Andersen veel meer leunden op het redigeren en verzamelen van schriftelijke bronnen dan op mondelinge overlevering. Veel meer dan authentieke en tijdloze folklore, zijn canonieke sprookjes te beschouwen als mannelijke creaties en projecties die negentiende-eeuwse burgerlijke waarden reflecteren en weinig ruimte laten voor een volwaardige visie op de vrouw.
Giftige mythes in een patriarchaal plot
Simone de Beauvoir stond halverwege de vorige eeuw al kritisch tegenover het effect dat sprookjes zouden hebben op de socialisatie van jonge vrouwen. De westerse wereld zou mythes hebben voortgebracht die vrouwen verbeeldden als diensters en bezit van de man. Ze zag de patronen in gevestigde sprookjes als ontworpen voor de socialisatie van meisjes in een patriarchale status quo. Maar ze zag ook uitzonderingen in verborgen boodschappen en openingen voor alternatieve interpretaties. Hiermee legde ze de blauwdruk voor het sprookjesdebat dat twee decennia later uit zou groeien tot een sleutelthema van de tweede feministische golf. In 1970 publiceert Alison Lurie het artikel ‘Fairy Tale Liberation’, waarin ze wijst op de sterke vrouwenrollen in sprookjes en hoe deze de vrouwenstrijd zouden kunnen inspireren. Twee jaar later komt Marcia Lieberman met een vernietigende repliek onder de veelzeggende titel: ‘Some day my prince will come: female acculturation through the fairy tale’. Het Lurie-Lieberman debat neigt in dit decennium vooral naar Lieberman en de triomfantelijk verontwaardigde notie dat sprookjes onrealistisch romantische verwachtingen scheppen en bovendien verwerpelijke genderrollen en stereotypen voortbrengen. Vrouwen zijn of slecht of mooi en passief, iets ertussenin is vrijwel niet mogelijk. Kritische vrouwen beginnen zich af te vragen waarom de boze stiefmoeder zo boos is. Is zij wellicht niet zelf slachtoffer, vergiftigd door de patriarchale mythes die ze op haar beurt weer verspreidt?
Matriarchale sporen en Jungiaanse archetypen
Maar er is ook sprake van radicaal andere visies. Zo ontwikkelt Heide Göttner-Abendroth begin jaren 80 de uitdagende gedachte dat sprookjes sporen in zich dragen van prehistorische matriarchale mythologie [1]. Deze matriarchale kerngedachten zouden nog steeds identificeerbaar zijn, achter de sluiers van patriarchale ideologie waarmee sprookjes door mannen op schrift werden gesteld. De heks of boze stiefmoeder is hier een middeleeuwse vervorming: een rechtstreekse afstammeling van de godin die plaats moest maken voor de mannelijke protagonist die uit is op macht en bezit. Deze stelling maakt de weg vrij voor interpretaties die zich richten op onderdrukte vrouwelijke macht die, ook in canonieke sprookjes, wel degelijk aanwezig zou zijn. Er ontstaat een meer genuanceerde visie op het sprookje als een imaginaire ruimte die uitnodigt tot een creatieve benadering, herinterpretatie en re-appropriatie. Er ontstaat ruimte voor het idee dat sprookjes potente archetypen herbergen die niet strikt gebonden zijn aan genderdualiteiten: de held die Doornroosje wakker kust kan ook geïnterpreteerd worden als dat deel in de vrouw dat de ontluikende mogelijkheid tot leven en actie representeert [2]. Een dergelijke benadering is ook te vinden bij Clarissa Pinkola Estes, die Jungiaanse archetypen aanwendt in de interpretatie van sprookjes als waardevolle lessen in de fases die een vrouw in haar leven doorloopt. In deze visie fungeren sprookjes als spiegels voor sociale en psychologische attitudes, terwijl ze tegelijkertijd modellen bieden voor alternatieve ontwikkelingen en metamorfoses die leiden tot spirituele maturiteit. In deze visies zijn sprookjes niet slechts een verwerpelijke bron van indoctrinatie, maar inspirerende culturele bronnen die uitnodigen tot een kritische dialoog die bijdraagt aan het vrouwelijk zelfbewustzijn.
De vele zussen van Sneeuwwitje
In het licht van de voorgaande discussie en bevindingen gaan vrouwen in de jaren 80 en 90 op zoek naar de verhalen die tot dan toe in de vergetelheid zijn geraakt, of in de schaduw van de door mannen gedomineerde sprookjestraditie zijn gebleven. Onder de korst van canonvorming, geconsolideerd door Disney en gefixeerd door de commercie, wordt getracht andere, vrouwelijke, lijnen te ontwaren. Er wordt geschreven over de Franse 17e eeuwse conteuses: vrouwelijke, aristocratische sprookjesschrijfsters die bewust spelen met ambiguïteiten omtrent constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Er zijn feministische analyses die stellen dat het op schrift stellen van sprookjes door mannen tevens een toe-eigening is geweest van een vrouwelijke macht, namelijk de kunst van het verhalen vertellen, verhalen-spinnen, die van oudsher werd geïdentificeerd met vrouwen [3]. Marina Warner pakt deze draad op en komt in 1994 met een uitgebreide studie naar vrouwelijke productie van sprookjes en de vrouwelijke stem in verhalen. Er komt steeds meer aandacht voor die verhalen die niet tot de traditie worden gerekend, en verhalen uit andere culturen. Met nieuwe bewerkingen wordt een heel spectrum ontgonnen aan vrouwelijke karakters die stereotypen ondermijnen. Beroemd zijn de sprookjesbewerkingen van Angela Carter, waarin ze vrouwen benadert en onderzoekt als multidimensionale, sterke karakters, zonder hun seksualiteit of intellectuele capaciteiten te ontkennen.
Sprookjes zijn niet oorspronkelijk of onbemiddeld: het is een cruciaal uitgangspunt voor een feministische lezing van het genre. Deze beschouwt sprookjes als een constant veranderend, meerstemmig en intertekstueel gegeven dat uitnodigt tot ‘revisie’: het bijstellen, veranderen of omkeren van traditionele patronen, beelden en codes. Over het herschrijven van oude teksten schreef Angela Carter: ‘I am all for putting new wine in old bottles, especially if the pressure of the new wine makes the bottles explode’. Sprookjes zouden hun mythische status verkrijgen door de dominante ideologie te reflecteren. Als een omgekeerde beweging voorgesteld kan worden, laat dit dan een pleidooi zijn voor nog meer nieuwe sprookjes.
[1] Heide Gottner-Abendroth: The Goddess and her heroes: Matriarchal religion in mythology, fairy-tales and poetry, 1980. En ook: Jack Zipes: Fairy Tales and the Art of Subversion: the classical genre for children and the process of civilization, 1983.
[2] Carolyn Heilbrun, Reinventing Womanhood, 1979, 150.
[3] Karen Rowe: “To Spin a Yarn: The female voice in story telling”, 1986.