DE ONNODIG MOEIZAME RELATIE TUSSEN FEMINISME EN EVOLUTIONAIRE PSYCHOLOGIE
Feministen hebben het niet zo op mannen die met een biologieboek in de hand bestaande verhoudingen tussen de geslachten legitimeren, en daarbij bij voorkeur feiten in hun eigen voordeel uitleggen. Deze weerzin is terecht, maar maakt helaas dat soms ook het kind met het badwater wordt weggegooid. De evolutionaire psychologie heeft wel degelijk iets te melden over verschillen tussen geslachten- e vooral schept ze klaarheid in de kwestie over de maakbaarheid van mens en maatschappij. Dit laatste lijkt iets waar het feminisme weinig oog voor heeft en in het verleden de plank heeft misgeslagen. En dat doet de vrouwenemancipatie geen goed.
DOELEN, MIDDELEN EN THEORIEËN
Het feminisme is een actiegerichte beweging. De doelen en middelen die een beweging kiest, zijn altijd gebaseerd op de impliciete of expliciete theorieën die zij hanteert over de werkelijkheid. Theorieloosheid is niet mogelijk. Analyse van de intellectuele basis van het feminisme laat zien, dat zij een zeer sterk accent legt op de maakbaarheid van mens en maatschappij, en de oorzaak van misstanden toeschrijft aan factoren in de opvoeding, socialisatie, cultuur, taal, media, representaties en al dan niet expliciet machtsstructuren. Dit is in wezen een zeer optimistische visie; er is immers altijd hoop voor de toekomst . Maar dat een idee hoopvol is, maakt het nog niet waar!
Feminisme omarmt de Nurture- visie. De tegenhanger daarvan – de Nature-visie – ontbreekt vrijwel geheel in haar analyses. Potentieel waardevolle inzichten uit de evolutionaire psychologie worden vaak neutraal, negatief tot vijandig bejegend. Ik vind dat een gemiste kans. Met een adequater theoretisch fundament, kan de beweging voor vrouwenemancipatie aan efficiency en effectiviteit winnen, en hernieuwd draagvlak vinden bij vrouwen die vanwege de eenzijdige oriëntatie van het feminisme eerder afhaakten.
BIOLOGISCHE SEKSEVERSCHILLEN
Wat zegt de evolutionaire psychologie eigenlijk over sekseverschillen? In ieder geval niet dat die primair voortkomen uit een rigide taakverdeling (mannen jagen en vrouwen zorgen), die zich door een vorm van natuurlijke selectie in de geslachten vastgezet zou hebben en die dus geen andere mogelijkheid toestaat dan de stereotype arbeidsverdeling: mannen buitenshuis, vrouwen binnenhuis. Nee, de verschillen tussen de geslachten zijn primair gebaseerd op verschillende voortplantingsstrategieën van mannen en vrouwen (en die staan uiteindelijk een heel andere taakverdeling toe dan het stereotype jaren-vijftig model).
Kijken we naar diersoorten, dan is er een duidelijk onderscheid te maken tussen soorten met een focus op kwantiteit of een focus op kwaliteit in de voortplanting. Een spin legt duizend eitjes en kijkt daar vervolgens niet meer naar om. Dat er negenhonderdnegentig het loodje leggen, is geen probleem. Tien worden er wel volwassen, planten zich voort en daarmee zijn de genen van de spin voldoende succesvol. Een blauwe vinvis krijgt eens in de vijf of zes jaar een kalf. Dat jong is pas geslachtsrijp op late leeftijd. Maar omdat het amper natuurlijke vijanden kent, is de kans dat een jong succesvol volwassen wordt vrij groot. Evolutionair dus net zo’n succesvolle strategie als die van de spin.
Vertalen we dit naar de mens, dan is het de vrouw die voor kwaliteit kiest en is het de man die het zich kan permitteren voor kwantiteit te gaan. De reden zal duidelijk zijn; een vrouw kan fysiek gezien één kind per jaar op de wereld zetten, terwijl de man theoretisch elke dag een vrouw zou kunnen bezwangeren. Het klinkt wat plat, maar dit basale gegeven bepaalt voor een belangrijk deel de fysieke en psychische constitutie van beide geslachten. Vrouwen leggen in de relatievorming en zorg voor het nageslacht het accent op kwaliteit, mannen op kwantiteit. Porno is daarom een typische mannelijke aangelegenheid; snelle seks, zonder veel gedoe, plichtplegingen en verplichtingen vooraf of achteraf, anoniem met een mooi lijf. De strategie van de spin. Vrouwelijke pornografie – als die al bestaat – is de keukenmeidenroman, waar de nadruk ligt op bestendige paarvorming en langdurige hofmakerij. De man die moet bewijzen al zijn tijd en energie in die ene vrouw te willen steken. Seks komt daar niet of pas op de laatste pagina’s in voor.
Een volgend gegeven is dat de mens geen monogame soort is (feitelijk zijn er maar vijf zoogdiersoorten bekend die echt monogaam zijn. De mens behoort daar niet toe). Wat we bij extreem polygame diersoorten zoals de zeeolifant zien is een opmerkelijk verschil in omvang en secundaire geslachtskenmerken bij mannetjes. Een mannetjeszeeolifant is vier tot acht keer groter dan het wijfje. Dat wordt verklaarbaar wanneer we weten dat één mannetje een harem van twintig tot soms wel vijftig vrouwtjes heeft. Dit betekent logischerwijs dat er dan 49 mannetjes niet tot voortplanting komen, en die proberen dat koste wat kost te voorkomen, waardoor de haremhouder voortdurend zijn begeerlijke positie moet verdedigen tegen uiterst agressieve rivalen. Daarom dat de evolutie grote, krachtige en vechtlustige mannetjes bevoordeelt op geslachtsgenoten die deze kenmerken missen. Bij echt monogame soorten – denk aan de zwaan of kraai – is het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes voor een leek amper te zien. De mens zit op de schaal tussen kraai en zeeolifant ergens op een kwart van die schaal. Dus ook de man moet strijden met andere mannen om voortplantingskansen. Kijken we naar de statistieken van geweld, agressie en misdaden, dan blijkt het mannelijke geslacht die ranglijst onbetwist aan te voeren en welhaast een monopolie te hebben op deze ondeugden.
De gevechten tussen mannetjeszeeolifanten is een voorbeeld van intraseksuele selectie. Wie zich voortplant wordt binnen één geslacht – de mannen – bepaald. We kennen ook interseksuele selectie, waarbij dus beide geslachten in het keuzeproces betrokken zijn. Het bekendste voorbeeld is de pauw. De mannetjes sloven zich uit met hun verenpracht, maar de finale keuze wordt door de wijfjes gemaakt.
Mensen kennen beide vormen van seksuele selectie. De militaire geschiedenis leert dat voor de overwinnaars de vrouwen van de overwonnen simpelweg oorlogsbuit zijn. En wat die vrouwen daarvan vinden? Daar wordt niet naar gevraagd. Onder minder extreme omstandigheden speelt interseksuele selectie de belangrijkste rol. Mannen en vrouwen kiezen elkaar, en vrijwilligheid speelt een belangrijke rol. Wel zien we dat mannen en vrouwen duidelijk verschillende keuzecriteria hanteren. Voor de man zijn uiterlijke kenmerken van gezondheid en vruchtbaarheid belangrijk, terwijl vrouwen vooral kiezen op basis van status en sociale positie; een man die kan garanderen ook op langere termijn voldoende middelen in haar en haar kinderen te kunnen investeren. De status van een man is vooral zichtbaar in zijn sociale posities, statussymbolen (variërend van een kunstig bewerkte stenen bijl tot een sportauto, indrukwekkende titel of dure kleding). De grote hersenen van de mens zijn vergelijkbaar met de staart van de pauw; een functioneel kenmerk dat door seksuele selectie omvangrijker geworden is dan voor succes in de natuurlijke selectie noodzakelijk zou zijn. Vrouwen kiezen voor creatieve en intelligente mannen, vooral die met status en aanzien. Kunst is altijd een belangrijk middel geweest om intelligentie en creativiteit te laten zien. Door de geschiedenis heen zijn mannen de producenten van kunst geweest en vrouwen de consumenten ervan.
Uit bovenstaand verhaal over polygamie volgt dat veel minder mannen dan vrouwen zich voortplanten. Bewijs hiervoor is dat het DNA in via de moeder doorgegeven mitochondriën een veel groter variëteit laat zien dan het DNA in het van de vader geërfde Y-chromosoom; meer vrouwen dan mannen hebben zich voortgeplant. Polygamie dwingt mannen voor de extreme strategie te kiezen; alleen de winnende zeeolifantstier plant zich voort. Nummer twee of nummer vijftig in de ranglijst doen er niet toe; het sluit je uit van voortplanting. Mannen moeten wel gaan voor alles of niets. De evolutie heeft hen hierdoor toegerust met extremere fysieke en mentale eigenschappen. Het gemiddelde IQ van mannen en vrouwen is 100. Maar er zijn veel meer mannelijke zwakbegaafden, autisten, dyslectici, drop-outs en jongens met gedragsproblemen dan vrouwelijke. Maar, aan de andere kant van het spectrum zien we ook meer mannelijke hoogbegaafden. Het feit dat er minder vrouwelijke hoogleraren en Nobelprijswinnaars zijn mag dus niet uitsluitend aan de onvoltooide emancipatie worden toegeschreven.
PRAKTISCHE GEVOLGEN
Betekent dit alles dat de verhouding tussen mannen en vrouwen niet anders kan zijn dan die nu is? Zeker niet! Ten eerste is er bij de verschillen tussen mannen en vrouwen altijd sprake van twee normaalverdelingen die elkaar voor een belangrijk deel overlappen. Mannen zijn fysiek sterker dan vrouwen; maar er zijn weinig mannen die net zoals de Olympische kampioenes gewichtheffen 140 kg boven hun hoofd tillen. Individuele keuzes en keuzes over individuen, zullen altijd op individuele eigenschappen gebaseerd moeten zijn, maar de genoemde verschillen betekenen wel dat wanneer ik honderd sterke mensen zoek, ik uiteindelijk, statistisch gezien, meer mannen dan vrouwen zal vinden. Dit betekent niet dat ik als selecteur heb gediscrimineerd. Gelijke kansen leiden niet vanzelfsprekend tot gelijke uitkomsten. En verschillen in uitkomsten mogen dus niet automatisch tot de conclusie leiden dat er niet voldaan is aan de eis van gelijke kansen.
Betekent het dat vrouwen niet in (top-)managementposities thuishoren? Ook hier weer: zeker niet! De bankencrisis is voor een belangrijk deel terug te voeren op mannelijk testosteron, in combinatie met een (bonus)systeem dat risico en najagen van status extreem beloont. Kwantiteit boven kwaliteit, kortetermijngewin in plaats van langetermijnduurzaamheid, monomaan naar één doel werken in plaats van bijdragen aan het welzijn van een breder sociaal systeem; bij uitstek de mannelijke strategie. Meer vrouwelijke eigenschappen (wat iets anders is dan per definitie meer vrouwen) in het bankmanagement, had misschien tot een ander resultaat geleid.
Antropologisch onderzoek leert dat vrouwen niet passief thuis afwachten tot manlief met de mammoetenbiefstuk thuiskomt. Vrouwen trekken er ook in groepen op uit om voedsel te verzamelen, en mogelijk dat zij in grotere mate bijdroegen aan de eiwitbehoefte van hun groep dan mannen dat deden. Niet duidelijk is namelijk of de jacht op grootwild – een mannenaangelegenheid – primair een middel was om voedsel te vergaren of dat het vooral een middel was voor mannen om hun status te verhogen; ook nu nog investeren mannen veel meer tijd dan vrouwen dat doen in activiteiten die weinig praktisch nut hebben, maar er vooral voor dienen hun status te verhogen met de daarbij behorende voortplantingsgelegenheden.
De vrouwelijke oriëntatie op kwaliteit in plaats van kwantiteit, laat tal van positieve effecten zien. Investeringen in de opleiding van meisjes betalen zich dubbel terug en blijkt de beste garantie op geboortebeperking en de kwaliteit van de volgende generaties, zowel wat betreft meisjes als wat jongens betreft. Vrouwelijke eigenschappen in managementposities zorgen voor een andere dynamiek en tomen de extreme kanten mannelijke ambitie en agressie aantoonbaar in.
SEKSISME EN RACISME
Mogelijk zullen er lezers van dit stuk, mij inmiddels het etiket seksist hebben opgeplakt. Niet leuk, maar het zij zo. De feiten laten mij geen andere keuze. Maar noem mij geen racist, zoals op enkele discussiefora wel gedaan werd naar aanleiding van een artikel dat ik schreef voor De Volkskrant. Vanwaar dat principiële verschil tussen racisme en seksisme?
Verschillen tussen de seksen zijn van een geheel andere orde dan (vermeende) verschillen tussen rassen. Landbouw, steden, gespecialiseerde arbeidsverdeling, formeel bestuur en meer geavanceerde techniek zijn slechts 8.000 tot 10.000 jaar oud, en ontstonden met de opkomst van de sedentaire leefwijze in de Vruchtbare Halve Maan. Het overgrote deel van de menselijke evolutie – enkele miljoenen jaren - zijn we jagers/verzamelaars geweest. Dit geldt voor Afrikanen, Aziaten, Indianen, Aboriginals en Europeanen. De tijd dat verschillen in levensomstandigheden structurele verschillen in mensengroepen hebben kunnen vormen, zijn simpelweg te klein.
Verschillen in levensomstandigheden tussen de seksen zijn echter zo oud als de mens zelf en gaan nog verder terug op zijn aapachtige voorouders. De seksuele omgeving van de man is wezenlijk anders dan die van de vrouw; de man heeft te maken met een vorm van competitie met seksegenoten en kiezende leden van het andere geslacht, die voor de vrouw fundamenteel anders is. Daarom ook dat de eigenschappen om hier mee om te gaan, fundamenteel anders zijn. Erkenning van biologische verschillen tussen mannen en vrouwen betekent niet dat de poorten naar racisme worden opengezet.
FACT BASED POLITICS
De spanning tussen evolutionaire psychologie en feminisme is voor een belangrijk deel terug te voeren op de Nature vs. Nurture-discussie. De Nature-visie is lange tijd uit de gratie geweest, getuige bijvoorbeeld de Affaire Buikhuisen die vanwege zijn biologische kijk op menselijk gedrag het land werd uitgepest. Pas de laatste decennia mag het weer om voor menselijk gedrag naar biologische en evolutionaire oorzaken te zoeken, zonder meteen in de hoek van Mengele en de eugenetica gedrukt te worden.
Het feminisme heeft zich in het verleden nadrukkelijk gecommitteerd aan de Nurture-visie; verschillen tussen mannen en vrouwen zouden zijn terug te voeren op socialisatie, opvoeding, cultuur en representaties van de geslachten in de media en het onderwijs (opmerkelijke uitzonderingen worden daarbij gemaakt voor homoseksuelen en transgenders. Dat hun geaardheid aangeboren is en zich hardnekkig verzet tegen socialisatie en andere omgevingsdruk, wordt zonder problemen erkend). De kritiek uit feministische hoek op al te gemakkelijke biologische verklaringen heeft zeker een louterend effect gehad op deze stromingen, maar het zou het feminisme sieren meer onbevooroordeeld naar de ideeën uit de evolutionaire psychologie te kijken. Beide visies kunnen elkaar prima aanvullen.
De Nature- en Nurture-visie hebben allebei hun achilleshielen. Die van de Nature-visie is de valkuil van de “just-so-stories”. Je ziet een eigenschap, zoekt naar een plausibele verklaring welke functie dit in de prehistorie gehad zou kunnen hebben, en klaar is Kees. Harde bewijsvoering is niet of heel lastig te verkrijgen, en dat wordt te snel een heel gemakkelijke smoes om er dan maar helemaal meer niet naar te zoeken. Gebrek aan fossiel bewijs mag echter geen reden zijn ideeën uit de evolutietheorie dan maar terzijde te schuiven (een strategie die conservatieve Amerikaanse creationisten graag volgen). Evolutionair-psychologische ideeën moeten aan een aantal criteria getoetst worden (en dan nog blijft er een bepaalde onzekerheidsmarge). Allereerst moet het passen in het bredere netwerk van verklaringen waar het onderdeel van uitmaakt; het mag niet botsen met concepten die al wel bewezen zijn of wat uit dieronderzoek bekend is. Zo heeft het weinig zin te hopen dat de mens zich ooit zal gaan gedragen als de hippieachtige bonobo’s (een soort dwergchimpansees) waar alle leden van de groep seks met elkaar hebben, seks gebruikt wordt om conflicten te sussen en jaloezie op seksueel gebied geen rol speelt. De groepsstructuur en voortplantingsstrategieën van de mens zijn eenvoudigweg van een geheel andere aard.
Verder moet een evolutionair-psychologische hypothese ondersteund worden met cross-culturele waarnemingen. Is het verschijnsel universeel? Komt het onafhankelijk van elkaar in een groot aantal culturen voor? En is het niet door andere modellen beter te verklaren? Tot slot staat of valt een theorie met zijn verklarende kracht. Kunnen er toetsbare hypotheses geformuleerd worden en komen die overeen met de empirische stand van zaken?
De valkuil van de Nurture-visie is dat de impact van zwakke effecten wordt overdreven. Natuurlijk worden onze persoonlijkheid, gedragingen en visies door opvoeding bepaald. Maar is dat het hele verhaal? Uiteraard communiceren ouders subtiele en rolbevestigende boodschappen naar hun kinderen. Maar is de fronsende wenkbrauw naar Jantje toen die met een pop wilde spelen, er de reden van dat hij twintig jaar later een “mannelijke” beroepsvoorkeur heeft? Ik durf het te betwijfelen. Onderzoeken naar subtiele boodschappen, subliminale perceptie en “priming” laten zien dat daar zeker effecten van aangetoond kunnen worden maar dat die tegelijk beperkt en niet erg langdurend zijn.
Tegenwoordig wordt graag de epigenetica in stelling gebracht. Onderzoek heeft aangetoond dat moeders die in de Hongerwinter zwanger waren kinderen krijgen met een veel grotere kans op overgewicht. Door het voedseltekort heeft de natuur bepaalde genen aan- of uitgezet, waardoor kinderen en ook kleinkinderen van deze moeders geprogrammeerd zijn om alle voedingsstoffen op te slaan als vet om zo schaarse tijden (die er na de oorlog niet meer waren) het hoofd te kunnen bieden. Omgeving beïnvloedt genen. Deze voorzichtige constatering wordt echter opgerekt naar een geslachtsstereotype opvoeding die de genen beïnvloedt om meer geslachtsgebonden gedrag te vertonen. Ergo; wanneer we kinderen anders opvoeden zullen ook hun genen anders worden, en zullen over enkele generaties de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen kleiner zijn. Uiteraard staat het iedereen vrij met prikkelende ideeën te spelen, maar dit als bewezen wetenschap te zien, gaat mij enkele stappen te ver en het toont eerder de hardnekkige weigering de Nurture-visie waar nodig te relativeren.
CONCLUSIE
Zowel de evolutionaire psychologie als het feminisme zou gebaat zijn bij wat meer zelfkritisch vermogen. Dan zal blijken dat ook de verschillen minder groot zijn dan vaak gedacht, en zie ik nog een vruchtbare samenwerking ontstaan. Het feminisme is gewoonweg te belangrijk om op een wankel fundament gebouwd te zijn.
Henk Verhoeven publiceerde in 2013 “Oerganisatie. De evolutie van samenwerking. Van Mierenhoop tot Multinational”, waarin hij verschijnselen als cultuur, moraal en technologie vanuit een evolutionair perspectief benadert. Op 8 maart jongstleden nam hij zitting in een Forum over de toekomst van het Feminisme (Kriterion, Amsterdam). Dit artikel bouwt voort op deze discussie.
N.B. Nog deze week geeft LOVER-redacteur Natasja van Loon een reactie op de visie van Henk Verhoeven.